ECLI:NL:RBDHA:2025:15049 - Rechtbank Den Haag - 12 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.35386
(gemachtigde: mr. M.B.J. Strooij),
en
Procesverloop
Verweerder heeft op 7 mei 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Verweerder heeft de rechtbank op 31 juli 2025 in kennis gesteld van het voortduren van de maatregel van bewaring. Deze kennisgeving geldt als een beroep van eiser tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. Op 31 juli 2025 is de gemachtigde van eiser aan hem toegevoegd.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage en de verslagen van twee vertrekgesprekken overgelegd. Eiser heeft er vervolgens van afgezien beroepsgronden in te dienen.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 6 augustus 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.
Overwegingen
Inleiding
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 mei 2025 (in de zaak NL25.21632) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 21 mei 2025.
Beoordeling van de maatregel van bewaring
3. Eiser heeft geen gronden gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet ook ambtshalve geen grond voor het oordeel dat het voorduren van de bewaring op enig moment tot het sluiten van het onderzoek (op 6 augustus 2025) onrechtmatig is te achten.
Conclusie
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter - Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Horst - van Dee, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.