Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:15016 - Rechtbank Den Haag - 12 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1501612 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.20750

van Eritrese nationaliteit, V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),

en

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal – de Groot).

1. Deze uitspraak gaat over het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Eiser is het daar niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag.

Procesverloop

2. De minister heeft de asielaanvraag van eiser met het bestreden besluit van 2 mei 2025 niet in behandeling genomen omdat Polen verantwoordelijk is voor de aanvraag.

2.1. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 22 mei 2025 doorverwezen naar behandeling door een meervoudige kamer.

2.2. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.3. De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met de zaken NL25.7086 en NL25.18030, op 17 juli 2025 op zitting behandeld, waar de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister zijn verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

2.4. Op 18 juli 2025 is met een afzonderlijke uitspraak beslist op het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening met zaaknummer NL25.20751.

Totstandkoming van het besluit

3. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen, die in de Dublinverordening[1] staat. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.[2] In dit geval heeft Nederland op 21 januari 2025 bij Polen een verzoek om terugname gedaan. Polen heeft dit verzoek op 22 januari 2025 aanvaard.

Beoordeling door de rechtbank

Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?

4. Eiser voert aan dat de minister ten onrechte uitgaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen. Eiser vreest in Polen geen zorgvuldige asielprocedure te krijgen, waardoor hij zijn asielaanspraken niet kan effectueren. Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser de beroepsgronden aangevuld door te verwijzen naar de wetswijziging in Polen waarin de mogelijkheid is opgenomen het recht op asiel op te schorten voor asielzoekers die via Belarus naar Polen zijn gekomen. Eiser betoogt dat hij voldoet aan de criteria zoals ze zijn opgenomen in de wetswijziging. Hij is namelijk illegaal de grens overgestoken en heeft op de grens met Belarus zijn asielaanvraag ingediend. Eiser stelt dat uit de wetswijziging geen begrenzing van gebied of tijd volgt en dat hij daarom een reëel risico loopt dat zijn asielaanvraag niet zal worden behandeld in Polen. Op de zitting is daarnaast nog gewezen op het AIDA-rapport[3] van juli 2025, waaruit zou volgen dat de asielaanvragen van Dublinterugkeerders en ‘nieuwe’ asielaanvragen bij dezelfde organisatie (border guard) worden ingediend, waardoor onderscheid tussen beide groepen niet meer kan worden gemaakt. Eiser stelt verder dat de Poolse premier tijdens de EU-top op 21 maart 2025 tijdens een persconferentie heeft aangekondigd dat Polen niet langer zal voldoen aan de Dublinverordening en dat Polen geen migranten uit andere Europese landen meer zal toelaten. Deze maatregelen raken volgens eiser aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De minister dient daarom volgens eiser het asielverzoek aan zich te trekken nu eiser als gevolg van de aangekondigde maatregelen geen toegang meer krijgt tot Polen en niet in de gelegenheid wordt gesteld om een asielverzoek in te dienen in Polen. Er kan niet worden uitgegaan van het claimakkoord, omdat dat dateert van voor de wetswijziging en de uitlatingen van de Poolse premier.

4.1. De minister stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Polen nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.[4] De wetswijziging is voor de situatie van Dublinclaimanten niet van belang. Polen heeft met het claimakkoord gegarandeerd dat hij het verzoek van eiser om internationale bescherming in behandeling zal nemen en daarbij zal handelen conform de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Eiser zal Polen rechtmatig inreizen omdat hij zal worden overgedragen. Bovendien reist eiser niet meer via Belarus naar Polen. De minister stelt zich op het standpunt dat uit de door eiser genoemde berichten niet blijkt dat eiser, als Dublinclaimant, het reële risico loopt om in de asielstop terecht te komen. Volgens de minister zijn de verwijzingen van eiser niet concludent of eenduidig. De minister stelt verder dat Polen tot op heden nog altijd claimakkoorden verstrekt en dat er ook feitelijk overdrachten naar Polen plaatsvinden. Daarnaast leidt een eenzijdige weigering van een lidstaat om toepassing te geven aan haar verplichtingen op grond van de Dublinverordening, niet tot een reëel risico op grond van artikel 4 van het Handvest[5] dat het nemen van een overdrachtsbesluit in de weg staat.[6] De minister verwijst verder naar de uitspraak van de Afdeling[7] van 19 mei 2025[8] waarin de Afdeling een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2025[9] heeft bevestigd en de rechtsoverwegingen 7 tot en met 8.6 van de rechtbank heeft overgenomen. Daarnaast wijst de minister op de uitspraak van de Afdeling van 28 mei 2025[10], waarin de Afdeling de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle van 30 april 2025[11] heeft bevestigd en de rechtsoverwegingen 7.2, 7.4 en 7.5 heeft overgenomen. Gelet op het bovenstaande kan de verwijzing naar de berichtgeving niet leiden tot de conclusie dat niet meer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.

4.2. De rechtbank overweegt als volgt. Het toetsingskader voor de bewijslastverdeling bij de beoordeling of de minister mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel is uiteengezet in de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024[12] en aan de hand van de relevante punten van het arrest X van het Europees Hof van Justitie van 29 februari 2024[13] nader aangevuld. In deze zaak betekent dat concreet dat de rechtbank zal toetsen of voor eiser sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure van Polen waarvan de minister niet onkundig kon zijn en waardoor eiser een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM[14] en artikel 4 van het Handvest.

4.3. In beginsel mag de minister ten aanzien van Polen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag[15] en het Unierecht zullen behandelen. Dit vermoeden is weerlegbaar. Het is dan aan eiser om aannemelijk te maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

4.4. De rechtbank is van oordeel dat eiser daarin is geslaagd. De nieuwe wetgeving in Polen en de uitspraken van de Poolse premier op 21 maart 2025[16] bevatten relevante en objectieve informatie, dat Polen zich mogelijk niet meer zal houden aan de Dublinverordening. De wetswijziging schort het recht om een asielaanvraag in te dienen tijdelijk op en ziet specifiek op asielzoekers die Polen via de grens met Belarus zijn binnengekomen. Niet in geschil is dat eiser Polen via Belarus is binnenkomen. Het standpunt van de minister dat de gewijzigde wetgeving niet op Dublinclaimanten (en dus ook niet op de Dublinclaimanten die oorspronkelijk Polen zijn ingereisd via Belarus) van toepassing is, is niet nader onderbouwd met objectieve informatie en volgt ook niet zonder meer uit de op dit moment beschikbare informatie, terwijl uit die informatie wel zou kunnen volgen dat het ziet op alle asielzoekers die Polen via Belarus zijn binnengekomen. Inderdaad ligt er een claimakkoord waarin de Poolse autoriteiten aangeven dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen, maar dit claimakkoord is van 22 januari 2025 en is dus ruim voor de wetswijziging gegeven. Volgens de minister gaat Polen nog steeds akkoord met claimverzoeken en vinden er ook overdrachten plaats. Afgezien van het feit dat deze stelling door de minister niet is onderbouwd, is het de rechtbank ook niet duidelijk of deze claimakkoorden en overdrachten ook zien op Dublinclaimanten die net als eiser via Belarus de grens met Polen zijn overgestoken.

4.5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister in de situatie van eiser niet zonder nader onderzoek of nadere garanties van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Polen kan uitgaan. Gelet hierop zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen en de minister opdragen om, alvorens tot een nieuw besluit te komen, nader onderzoek te doen naar de situatie in Polen en de situatie van eiser, een Dublinclaimant, die Polen eerder illegaal via Belarus is ingereisd. Daarbij moet de minister rekening houden met de informatie die door eiser is verstrekt en meewerken aan de vaststelling van de feiten door te beoordelen of het gestelde risico reëel is, op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens en afgemeten aan het beschermingscriterium van de door het Unierecht gewaarborgde grondrechten. Verder moet de minister daarbij ook op eigen initiatief rekening houden met relevante informatie waarvan de lidstaat niet onkundig kan zijn met betrekking tot mogelijke structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen.

4.6. Het beroep is gegrond omdat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende gemotiveerd is. De minister zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank bespreekt in het kader van de finale geschilbeslechting hierna de resterende beroepsgrond van eiser. In dat kader gaat het om de vraag of de minister de gestelde minderjarigheid voldoende gemotiveerd heeft ontzenuwd.

Gestelde minderjarigheid

5. Eiser betoogt dat de minister ten onrechte uitgaat van meerderjarigheid. Eiser stelt minderjarig te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum 1]. De minister heeft volgens eiser ten onrechte geconcludeerd dat eiser evident meerderjarig is en de geboortedatum van eiser ten onrechte vastgesteld op [geboortedatum 2]. Eiser stelt dat de minister het vermoeden van minderjarigheid onvoldoende heeft ontzenuwd, omdat eiser een originele doopakte heeft overgelegd, die de door hem gestelde geboortedatum bevestigt. Eiser meent dat de leeftijdsschouw door de gehoormedewerker en de politieambtenaar van de AVIM[17] hier niet aan afdoen, nu niet duidelijk is dat deze ambtenaren over de deskundigheid beschikken om een deugdelijk oordeel over de leeftijd van eiser te geven. Eiser stelt dat de minister op grond van artikel 7, lid 4, van de Dublinverordening verantwoordelijk is geworden voor zijn asielaanvraag.

5.1. De minister stelt zich op het standpunt dat eiser terecht en op goede gronden als meerderjarig is aangemerkt. De minister twijfelt aan de opgegeven leeftijd van eiser. De minister stelt daarom eiser te hebben laten schouwen door de AVIM en door een medewerker van de IND[18]. In beide schouwen is tot het oordeel gekomen dat eiser evident meerderjarig is. De minister stelt dat eiser heeft verklaard dat hij in Polen staat geregistreerd met als geboortedatum [geboortedatum 3] en dat dit gebaseerd is op een foto van een vals paspoort die hij bij zijn asielaanvraag heeft getoond aan de Poolse autoriteiten. Eiser kan deze foto niet overleggen omdat deze op zijn telefoon stond die in Polen is achtergebleven. De door eiser overgelegde doopakte maakt volgens de minister niet dat van de gestelde minderjarigheid moet worden uitgegaan, omdat een doopakte niet kan worden aangemerkt als een identificerend document en Bureau Documenten geen uitspraken kan doen over de wijze van opmaak of inhoud. De minister stelt dat het vermoeden van minderjarigheid voldoende is ontzenuwd door de beide schouwen, de registratie in Polen als meerderjarige en de doopakte die niet als identificerend document kan worden aangemerkt.

5.2. De beroepsgrond slaagt. De rechtbank overweegt als volgt.

5.3. De rechtbank overweegt dat als eiser bij het indienen van de asielaanvraag en het aanmeldgehoor verklaart minderjarig te zijn en niet beschikt over (identiteits-) documenten om deze verklaring te staven, de minister moet uitgaan van de presumptie van minderjarigheid en processuele waarborgen moet bieden die uitgaan van de gestelde minderjarigheid.[19] De minister mag aan de leeftijdsregistratie in een andere lidstaat van de Europese Unie waarde hechten, maar moet zorgvuldig onderzoeken en deugdelijk motiveren welk gewicht hij hieraan toekent en waarom.[20]

5.4. De rechtbank wijst in dit verband verder op artikel 25, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn[21], geïmplementeerd in artikel 3.109d, tweede lid, van het Vb.[22] Daarin zijn de waarborgen voor niet-begeleide minderjarigen geregeld, namelijk dat de minister, wanneer na de algemene verklaringen van de vreemdeling of andere relevante aanwijzingen twijfel bestaat over diens leeftijd, bevoegd is aan de hand van een medisch onderzoek de leeftijd van de vreemdeling te laten vaststellen.

5.5. De rechtbank is van oordeel dat de minister in de situatie van eiser het vermoeden van minderjarigheid onvoldoende gemotiveerd heeft ontzenuwd. De minister mag aan de leeftijdsregistratie in Polen waarde hechten, maar moet dan wel zorgvuldig onderzoeken en deugdelijk motiveren welk gewicht hij hieraan toekent en waarom. In het geval van eiser heeft dat onderzoek bij de Poolse autoriteiten niet plaatsgevonden en is onvoldoende deugdelijk gemotiveerd welke waarde wordt toegekend aan de registratie in Polen. Dit klemt temeer nu de minister de registratie in Polen slechts deels lijkt te volgen, te weten alleen ten aanzien van de meerderjarigheid, niet ten aanzien van de in Polen geregistreerde geboortedatum. Voor zover de minister zich baseert op het feit dat eiser een vals paspoort heeft gebruikt volgt daaruit zonder nader onderzoek en/of nadere motivering evenmin de meerderjarigheid. Ook de schouwen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet bijdragen aan het ontzenuwen van het vermoeden. Zo is onduidelijk waarom de in het schouwverslag van 16 december 2024 en het rapport aanmeldgehoor AMV van 19 december 2024 genoemde lichamelijke kenmerken en het benoemde gedrag leiden tot de conclusie dat eiser evident meerderjarig is. Eiser heeft er terecht op gewezen dat de genoemde lichamelijke kenmerken net zo goed kunnen passen bij een minderjarige. Wat betreft de vermelde gedragingen is zonder nadere motivering evenmin duidelijk in hoeverre deze kunnen en moeten leiden tot de conclusie dat eiser evident meerderjarig is. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat de schouw van de IND een innerlijke tegenstrijdigheid bevat (voortdurend aankijken versus oogcontact vermijden).

5.6. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het besluit onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende gemotiveerd is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, omdat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende gemotiveerd is. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. Het bestreden besluit wordt vernietigd en de minister wordt opgedragen om nader onderzoek te doen naar de situatie in Polen en de situatie van eiser, alsmede zijn gestelde minderjarigheid en een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.[23] Dit nieuwe besluit dient binnen vier weken te worden genomen.

7. De rechtbank ziet aanleiding de minister te veroordelen in de proceskosten van eiser. Deze kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand stelt de rechtbank op grond van het Bpb[24] vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). Nu voor het verschijnen ter zitting in de uitspraak over de voorlopige voorziening al een vergoeding is toegekend, zal de minister in deze zaak alleen nog worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten voor het indienen van het beroepschrift.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, voorzitter, en mr. A.G.D. Overmars en mr. A. Sibma, leden, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Verordening (EU) nr. 604/2013.

Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

AIDA country report Poland, July 2025, update on 2024.

De minister verwijst daarbij naar uitspraken van de Afdeling van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455 en van 27 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1388.

Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

HvJEU, 19 december 2024 inzake C-185/24 en C-189/24 Tudmur, ECLI:EU:C:2024:1036, meer specifiek de rechtsoverwegingen 39, 43-46.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2025:2254.

ECLI:NL:RBDHA:2025:7695.

ECLI:NL:RVS:2025:2420.

ECLI:NL:RBOVE:2025:3264.

ECLI:NL:RVS:2024:3455.

ECLI:EU:C:2024:195.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Verdrag ter bescherming van vluchtelingen.

Notesfrompoland.com, gepubliceerd op 21 maart 2025, ‘Tusk: Poland will no longer comply with EU’s Dublin Regulation on returning asylum seekers’, Tusk: Poland will no longer comply with EU’s Dublin Regulation on returning asylum seekers | Notes From Poland (https://notesfrompoland.com/2025/03/21/tusk-poland-will-no-longer-comply-with-eus-dublin-regulation-on-returning-asylum-seekers/).

Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.

Immigratie en Naturalisatiedienst.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4086 en ECLI:NL:RVS:2024:3992.

Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992.

Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.

Vreemdelingenbesluit 2000.

Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb.

Besluit proceskosten bestuursrecht.


Voetnoten

Verordening (EU) nr. 604/2013.

Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.

AIDA country report Poland, July 2025, update on 2024.

De minister verwijst daarbij naar uitspraken van de Afdeling van 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455 en van 27 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1388.

Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

HvJEU, 19 december 2024 inzake C-185/24 en C-189/24 Tudmur, ECLI:EU:C:2024:1036, meer specifiek de rechtsoverwegingen 39, 43-46.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ECLI:NL:RVS:2025:2254.

ECLI:NL:RBDHA:2025:7695.

ECLI:NL:RVS:2025:2420.

ECLI:NL:RBOVE:2025:3264.

ECLI:NL:RVS:2024:3455.

ECLI:EU:C:2024:195.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Verdrag ter bescherming van vluchtelingen.

Notesfrompoland.com, gepubliceerd op 21 maart 2025, ‘Tusk: Poland will no longer comply with EU’s Dublin Regulation on returning asylum seekers’, Tusk: Poland will no longer comply with EU’s Dublin Regulation on returning asylum seekers | Notes From Poland (https://notesfrompoland.com/2025/03/21/tusk-poland-will-no-longer-comply-with-eus-dublin-regulation-on-returning-asylum-seekers/).

Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.

Immigratie en Naturalisatiedienst.

Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4086 en ECLI:NL:RVS:2024:3992.

Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3992.

Richtlijn 2013/32/EU betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming.

Vreemdelingenbesluit 2000.

Met toepassing van artikel 8:72, vierde lid van de Awb.

Besluit proceskosten bestuursrecht.