Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:14870 - Rechtbank Den Haag - 23 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1487023 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummers: SGR 24/10146 en 25/255

[eiser 3], uit [woonplaats] (SGR 25/255), hierna gezamenlijk te noemen: eisers

en

(gemachtigde: mr. W.J. Brakenhoff).

Als derde-partij neemt aan de zaken deel:Stichting [derde-partij] uit [plaats] , vergunninghoudster (gemachtigde: mr. J.A. Mohuddy).

1. Deze uitspraak gaat over de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghoudster voor het afwijken van het bestemmingsplan voor de bouw van 94 sociale huurwoningen op de hoek van de [straatnaam 1] en de [straatnaam 2] in [plaats] . Het betreft een gebouw van 18,6 meter hoog met zes bouwlagen. Eisers zijn het niet eens met de verlening van de vergunning. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de verlening van de vergunning.

Procesverloop

2. Vergunninghoudster heeft op 31 mei 2023 een aanvraag ingediend voor de vergunning. Met het besluit van 5 december 2024 heeft het college de omgevingsvergunning voor afwijking van het bestemmingsplan voor de bouw van de sociale huurwoningen verleend.

2.1. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit. Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Vergunninghoudster heeft ook schriftelijk gereageerd.

2.2. De rechtbank heeft de beroepen op 21 mei 2025 gezamenlijk met de beroepen met zaaknummers SGR 25/2031 en 25/2175 op zitting behandeld. [eiser 1] en [eiser 2] zijn, met bericht van verhindering voorafgaand aan de zitting, niet verschenen. [eiser 3] is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door mr. W.A.F. Feenstra en H.H.M. Bakker (projectmanager).

Beoordeling door de rechtbank

Het bestreden besluit

3. In het besluit van 5 december 2024 heeft het college aangegeven dat de aanvraag op ‘wonen’ ziet en dat dit niet past niet in de op grond van het bestemmingsplan “Rosenburg” op de planlocatie rustende bestemming “Maatschappelijk” met de functieaanduiding “nutsvoorziening”. Het bouwplan houdt verder in dat buiten het bouwvlak wordt gebouwd, de maximale bouwhoogte van 12 meter wordt overschreden en er wordt niet voldaan aan het maximaal bebouwingspercentage van 45. Het college heeft gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid een omgevingsvergunning te verlenen in afwijking van het bestemmingsplan (de zogenoemde buitenplanse afwijkingsbevoegdheid) en de gevraagde omgevingsvergunning verleend.

Toetsingskader

4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wabo. De aanvraag om de omgevingsvergunning voor het bouwen van de woningen is op 31 mei 2023 – en dus vóór 1 januari 2024 – ingediend, zodat de Wabo, zoals die gold vóór 1 januari 2024, van toepassing blijft.

Toepassing Crisis- en herstelwet

5. [eiser 1] en [eiser 2] betogen dat de Crisis- en herstelwet (Chw) ten onrechte is toegepast. Ze missen een bezwaarronde en zijn nu griffierecht aan de rechtbank verschuldigd.

5.1. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat op grond van artikel 1.1, eerste lid, aanhef en onder a van de Chw en bijlage 1, categorie 3.1 de Chw van toepassing is. Het bouwplan voorziet namelijk in de bouw van meer dan 11 woningen. Dat de Chw van toepassing is op deze procedure volgt dus rechtstreeks uit de wet. Verder volgt uit artikel 3.10, eerste lid, van de Wabo dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing was bij de voorbereiding van het besluit om de vergunning te verlenen. Volgens die afdeling wordt er een ontwerp van het voorgenomen besluit ter inzage gelegd, waartegen zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht, en wordt daarna het definitieve besluit genomen. Daar staat dan rechtstreeks beroep op de rechter tegen open, zonder dat eerst een bezwaarprocedure wordt gevolgd. Ook dat volgt dus rechtstreeks uit de wet.

Is het bouwplan in strijd met een goede ruimtelijke ordening? 6. Eisers betogen dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Zij voeren aan dat het bouwplan stedenbouwkundig niet inpasbaar is, omdat het gebouw door de omvang en de overschrijding van de maximale bouwhoogte van 12 meter afwijkt van de bouwstijl die de [straatnaam 1] kenmerkt. Het voormalige KPN-gebouw op de locatie was slechts één laag hoog. Eisers voeren verder aan dat hun woon- en leefklimaat onevenredig wordt aangetast door de omvang en de hoogte van het gebouw en dat daarvoor onvoldoende compensatie wordt geboden, bijvoorbeeld in de vorm van extra groen. Eisers stellen dat de lichtinval onevenredig afneemt. [eiser 3] vindt de op grond van de Haagse bezonningsnorm minimaal vereiste twee uur zon op de gevels onvoldoende. Ook stellen eisers dat hun vrije uitzicht wordt beperkt, omdat zij als gevolg van de bouw van de woningen zullen uitkijken op beton in plaats van bomen. Volgens [eiser 1] en [eiser 2] neemt daarnaast hun privacy af, omdat vanuit het hoge gebouw inkijk is in hun woning en zicht is op de balkons. [eiser 1] en [eiser 2] voeren verder aan dat de windhinder en de parkeerdruk te veel toenemen vanwege de bouw van de woningen. [eiser 3] voert verder aan dat de buurt al heel druk is, onder meer vanwege de aanwezigheid van veel huurwoningen, een opvang van vluchtelingen en voorzieningen zoals scholen en een zwembad, en dat de buurt onveiliger zal worden door de bouw van sociale huurwoningen. Eisers betogen dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. [eiser 1] en [eiser 2] betogen tot slot dat door de bouwwerkzaamheden schade aan hun woning zal ontstaan en hun woning daardoor in waarde zal verminderen.

6.1. Deze beroepsgrond slaagt niet.

6.2. Ten aanzien van de stedenbouwkundige inpassing overweegt de rechtbank dat het college ter zitting heeft toegelicht dat Den Haag wil verdichten om meer mensen te kunnen huisvesten. In 2018 is daarom het beleidsstuk ‘Driehoek Loosduinen’ vastgesteld. Daarin is onder meer vastgelegd dat gebouwen met vijf of zes bouwlagen zullen worden gebouwd. Op 8 juni 2022 is het ‘Planuitwerkingskader herontwikkeling KPN-locatie [straatnaam 2] ’ (PUK) vastgesteld met het oog op de inbedding van het project. In het ‘VO boekwerk KPN-locatie [straatnaam 2] ’ is een analyse van de bouwstijl en een toelichting op het materiaalgebruik opgenomen. In het bestreden besluit wordt vermeld dat de architect voor de vormgeving van het gebouw een eigentijdse invulling heeft gegeven aan de Nieuwe Haagse Stijl-architectuur van de [straatnaam 1] en dat het gebouw daarom past in de omgeving. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank op deze wijze voldoende gemotiveerd dat de woningen stedenbouwkundig inpasbaar zijn. Voor zover eisers bedoelen te betogen dat het bouwplan niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, kan het betoog niet leiden tot vernietiging van het nu voorliggende besluit, omdat de welstandstoetsing, en de beoordeling daarvan, pas aan de orde komen in het kader van een besluit om een omgevingsvergunning voor bouwen te verlenen.

6.3. De rechtbank overweegt verder dat in de ruimtelijke onderbouwing van [bedrijfsnaam] B.V. wordt verwezen naar de bezonningsstudie door Klunder Architecten. Uit dat bezonningsonderzoek volgt dat bij de woningen van eisers voldaan wordt aan de Haagse bezonningsnorm van minimaal twee uur bezonning op de relevante gevels – 0,75 meter boven de begane grond – in de periode van 19 februari tot 21 oktober. Het college heeft zich naar het oordeel van de rechtbank onder verwijzing naar deze norm en de bezonningsstudie op het standpunt mogen stellen dat de afname van de lichtinval/bezonning niet onevenredig is. Dat [eiser 3] de Haagse bezonningsnorm onvoldoende acht maakt dat niet anders.

6.4. Van een onevenredige aantasting van het woongenot van eisers is ook overigens niet gebleken. Het uitzicht van eisers zal ten nadele wijzigen door de oprichting van het gebouw op een afstand van ongeveer 50 meter van hun woning. Maar volgens vaste rechtspraak bestaat er, zeker in een stedelijke omgeving, geen recht op (het behoud van) vrij uitzicht.[1] Daarnaast is op grond van vaste rechtspraak een zekere mate van inbreuk op de privacy inherent aan het wonen in een stad.[2] Dat die inbreuk in dit geval onevenredig groot is voor eisers hebben zij niet aannemelijk gemaakt, mede gezien de juist genoemde afstand van ongeveer 50 m tussen het bouwplan en hun woningen. [eiser 3] heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan een dusdanig grote mate van onveiligheid met zich meebrengt, dat haar woongenot onevenredig wordt aangetast. De enkele omstandigheid dat het om sociale huurwoningen gaat is daarvoor onvoldoende.

6.5. [eiser 1] en [eiser 2] hebben de gestelde onevenredige toename van de parkeerdruk niet onderbouwd. Daarentegen is ten behoeve van de omgevingsvergunning berekend dat van de 57 vereiste parkeerplaatsen wordt voorzien in 31 parkeerplaatsen op locatie en in 26 parkeerplaatsen elders, in parkeergarages van [derde-partij] op korte afstand van het bouwplan. Van gerechtvaardigde vrees voor een onevenredige toename van de parkeerdruk is daarom niet gebleken.

6.6. De rechtbank volgt het college in zijn standpunt dat van een onevenredige windhinder geen sprake is. In de ruimtelijke onderbouwing is geconcludeerd dat uit de expert opinion van 20 februari 2025 van Actiflow volgt dat geen sprake zal zijn van een onaanvaardbaar windklimaat en dat onderzoek op grond van NEN 8100 niet noodzakelijk is. [eiser 1] en [eiser 2] hebben geen rapportage van een onafhankelijk deskundige overgelegd waaruit het tegendeel blijkt.

6.7. De afwijking van het bestemmingsplan waar het in deze procedure om gaat kan op zichzelf nog niet leiden tot bouwactiviteiten, en dus ook niet tot schade aan de woningen van eisers. Eventuele vrees daarvoor kan aan de orde worden gesteld in het kader van een procedure omtrent een omgevingsvergunning voor de bouw zelf. De rechtbank ziet geen grond voor de verwachting dat het nu bestreden besluit zal leiden tot een zodanige waardedaling van de woning van [eiser 1] en [eiser 2] , dat het college de vergunning niet in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Als [eiser 1] en [eiser 2] van mening zijn dat hun woning door realisering van het bouwplan in waarde zal dalen, kunnen zij te zijner tijd in een afzonderlijke procedure om een tegemoetkoming in de planschade verzoeken.

6.8. Van een onevenredige belangenafweging is de rechtbank niet gebleken. Ter zitting heeft het college toegelicht dat het belang van het bouwen van meer woningen in Den Haag groot is en dat er grote behoefte bestaat aan sociale huurwoningen. Dit belang is afgewogen tegen de belangen van eisers. De rechtbank is mede gezien alles wat hiervoor werd overwogen van oordeel dat het college het belang van de afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van de bouw van de woningen heeft mogen laten prevaleren boven de belangen van eisers.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepsgronden slagen niet en de beroepen zijn dus ongegrond. Dat betekent dat de verleende omgevingsvergunning in stand blijft.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.

de griffier is verhinderd te tekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Op het hoger beroep tegen deze uitspraak is de Crisis- en herstelwet van toepassing. Dit betekent dat in het hogerberoepschrift de gronden van hoger beroep kenbaar moeten worden gemaakt. Na de genoemde termijn van zes weken kunnen geen nieuwe beroepsgronden meer worden aangevoerd. Indien binnen de beroepstermijn geen gronden zijn ingediend, wordt het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2020,

ECLI:NL:RVS:2020:2087.

AbRvS 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1821.


Voetnoten

Vergelijk bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2020,ECLI:NL:RVS:2020:2087.

AbRvS 5 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1821.