Uitspraak inhoud

Rechtbank DEN HAAG

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 24/7823

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [naam 1] )

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Gouda, de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 15 augustus 2024 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2025. Belanghebbende is samen met zijn gemachtigde verschenen. De heffingsambtenaar heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] .

Overwegingen

  1. Op 15 juli 2024 om 18:23 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken

[kenteken] (de auto) geparkeerd op [de locatie] te Gouda (de locatie). De locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda aangewezen als een plaats waar mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.

  1. Tijdens een controle op voormeld tijdstip is geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was voldaan en geen geldige parkeervergunning was aangemeld. Naar aanleiding daarvan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 60, waarbij € 4 ziet op nageheven parkeerbelasting en € 56 op kosten van de naheffing.

  2. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

  3. Belanghebbende stelt zich op het standpunt, dat de naheffingsaanslag onterecht is opgelegd. Primair stelt belanghebbende dat de naheffingsaanslag had moeten worden herroepen, omdat belanghebbende uit eigen beweging alsnog het dagtarief heeft betaald. Subsidiair stelt belanghebbende dat de naheffingsaanslag moet worden verminderd, omdat belanghebbende het tarief al heeft betaald. Meer subsidiair vraagt belanghebbende om de vergoeding van schade op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De heffingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd.

  4. Niet in geschil is dat de auto van belanghebbende op voormeld tijdstip stond geparkeerd op voormelde locatie. Ook is tussen partijen niet in geschil dat op het moment van de controle de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan.

  5. Op grond van artikel 234, tweede lid onder a, van de Gemeentewet moet de parkeerbelasting bij aanvang van het parkeren worden voldaan. Dit staat ook in de Verordening op de heffing en de invordering van parkeerbelastingen 2024 van de Gemeente Gouda. Volgens vaste jurisprudentie brengt een redelijke uitleg van deze bepaling mee dat een belastingplichtige enige tijd moet worden gegund voor het verrichten van uitvoeringshandelingen tot het voldoen van de parkeerbelasting. Die uitvoeringshandelingen moeten onverwijld nadat de auto is geparkeerd worden gestart en voortgezet. Belanghebbende heeft verklaard de auto geparkeerd te hebben en vergeten te zijn deze in eerste instantie aan te melden. Later op de avond heeft belanghebbende de auto alsnog aangemeld en het dagtarief aan parkeerbelasting voldaan. Uit de uitleg van belanghebbende valt op te maken, dat de parkeerbelasting niet is voldaan binnen een redelijke termijn na het parkeren. De naheffingsaanslag is in zoverre dus terecht opgelegd. Het feit dat belanghebbende alsnog het gehele dagtarief heeft voldaan, doet aan dit oordeel niet af. Voor de vraag of een naheffingsaanslag rechtmatig is, is namelijk van belang of op het moment van de controle aan de belastingplicht is voldaan.

  6. De rechtbank begrijpt dat sprake is van een vergissing en twijfelt niet aan de goede intenties van belanghebbende. De verordening biedt echter geen ruimte voor een andere afweging. De parkeerbelasting is een zogenoemde objectieve belasting. Opzet, schuld en intentie spelen geen rol en er wordt geen rekening gehouden met persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige. Ook het beroep op het evenredigheidsbeginsel uit artikel 3:4, tweede lid van de Awb doet aan voormeld oordeel niet af. Het evenredigheidsbeginsel beperkt enkel het opleggen van een naheffingsaanslag in het uitzonderlijke geval waarin de belastingplichtige niet in redelijkheid de gelegenheid heeft gehad om de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. In de situatie van belanghebbende is geen sprake van zo een uitzonderlijk geval. Voor overige gevallen biedt de wet geen ruimte om rekening te houden met de (mate van) verwijtbaarheid van de gedraging of de omstandigheden van het geval bij het beoordelen van de rechtmatigheid en de hoogte van de naheffingsaanslag.[1]

  7. Belanghebbende stelt verder dat de naheffingsaanslag dient te worden verminderd. De rechtbank overweegt dat in artikel 234, derde lid, van de Gemeentewet staat, dat de heffingsambtenaar bevoegd is om bij naheffing standaard een forfaitair bedrag gelijk aan de verschuldigde parkeerbelasting voor een uur in rekening te brengen, ongeacht wat overigens al zou zijn betaald.[2] Het reeds betaalde bedrag aan parkeerbelasting dient dus, mede gelet op overweging zeven, niet te worden verminderd met € 4 vanwege het reeds betaalde bedrag van € 15 euro aan parkeerbelasting.

  8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond. Reeds omdat het beroep ongegrond is, komt het op zitting gedane verzoek om een schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb niet voor toewijzing in aanmerking.

  9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, rechter, in aanwezigheid van J.C.W. Wahls, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2025.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht). Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.

Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;

2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.

Verder vermeldt u ten minste het volgende:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. de datum van verzending;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 r.o. 5.4.1-5.4.4 en 5.6.5.

Hof Den Haag van 21 oktober 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2134, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:56.


Voetnoten

Hoge Raad 25 oktober 2024, ECLI:NL:HR:2024:1535 r.o. 5.4.1-5.4.4 en 5.6.5.

Hof Den Haag van 21 oktober 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2134, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 18 januari 2019, ECLI:NL:HR:2019:56.