ECLI:NL:RBDHA:2025:14469 - Rechtbank Den Haag - 1 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
uitspraak
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL25.31901 uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en
Procesverloop
Bij besluit van 14 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 28 juli 2025 op zitting behandeld. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De gemachtigde van eiser heeft zich 10 minuten voor aanvang van de zaak schriftelijk afgemeld. Eiser heeft op het moment van aanvang van de zaak geweigerd te verschijnen. De afstandsverklaring van 28 juli 2025 is na de zitting in het digitale dossier opgenomen.
Overwegingen
-
Eiser stelt van Poolse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1993.
-
De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het bestreden besluit.
Bewaringsgronden
- In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De minister heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken; 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven; 3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser: 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft; 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
- De rechtbank stelt vast dat de gronden van de maatregel van bewaring niet zijn betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.
Ambtshalve toetsing
- De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
-
Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
-
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van S.N. Lekatompessij, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
01 augustus 2025
Documentcode: [Documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.