Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:14248 - Rechtbank Den Haag - 31 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1424831 juli 2025Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.32817
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.M.H. Vriesde),
en
(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 30 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

  1. Eiser stelt van Nigeriaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1987.
Maatregel van bewaring
  1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Een de maatregel staan als zware gronden[1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld[2] dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;4c. geen vaste woon - of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
  1. Verweerder heeft ter zitting lichte grond 4d laten vallen.
  1. Eiser voert aan dat de zware grond 3a en lichte grond 4a niet aan eiser konden worden tegengeworpen, omdat hij door overmacht niet over documenten beschikt. Daarnaast betwist hij zware grond 3b. Hij heeft zich namelijk vrijwillig gemeld en zich aan de wekelijkse meldplicht gehouden. Hij heeft van een medewerker van het asielzoekerscentrum te horen gekregen dat hij de opvang diende te verlaten. Daarnaast was eiser in afwachting van de procedure bij de rechtbank, zodat zware grond 3c niet kan worden tegengeworpen. Zware grond 3i kan niet aan eiser worden tegengeworpen want er is geen vertrekgesprek met eiser gevoerd. Daarnaast voert eiser aan dat hij vanwege het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag aanspraak maakt op nog uit te betalen dwangsommen. Eiser betwist in verband hiermee dat sprake is van een daadwerkelijk risico op onttrekking
  1. De rechtbank stelt vast dat eiser de feitelijke juistheid van zware grond 3a en lichte gronden 4b en 4c niet heeft betwist. Deze gronden zijn voor zover noodzakelijk verder voldoende gemotiveerd en kunnen de maatregel van bewaring dragen. Op basis hiervan wordt in het geval van eiser een risico op onttrekking aangenomen. De omstandigheid dat eiser nog in afwachting is van de uitbetaling van door verweerder verbeurde dwangsommen maakt niet dat bedoeld risico niet kan worden aangenomen.
Lichter middel
  1. Verweerder heeft in de maatregel voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het risico op onttrekking te ondervangen en eisers vertrek te bewerkstelligen. Verweerder heeft er in de maatregel op gewezen dat een lichter middel namelijk een meldplicht en de mogelijkheid van zelfstandig vertrek niet heeft geleid tot het vertrek van eiser. Niet is gebleken dat de bewaring voor eiser onevenredig bezwarend moet worden geacht.
Ambtshalve toets
  1. Ook overigens is er geen reden voor het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is.
Conclusie
  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
  1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank: - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 31 juli 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb. - - - ## Voetnoten
Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.