Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:14177 - Rechtbank Den Haag - 31 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1417731 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.32031

geboren op [geboortedatum], van Algerijnse nationaliteit, V-nummer: [nummer], (gemachtigde: mr. M. Rasul),

en

(gemachtigde: mr. K. Diender).

  1. De minister heeft op 12 juli 2025 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw[1] opgelegd.

  2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. De rechtbank kan als de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.[2]

  3. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:

(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;

(lichte gronden)4a.zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;

4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

3.1. De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Verder heeft de minister gemotiveerd waarom een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.

3.2. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.

Voortraject

  1. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.

Grondslag

  1. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Er bestaat een concreet aanknopingspunt voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Er is immers op 26 juni 2025 een overdrachtsbesluit genomen, en eiser is inmiddels ook overgedragen aan Duitsland.

Gronden

  1. De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3d, 4a, 4c en 4d aan de maatregel ten grondslag kunnen worden gelegd en dat deze, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en dat eiser de voorbereiding van de Dublinoverdracht ontwijkt of belemmert.

6.1. Eiser heeft immers, nu hij niet beschikt over een paspoort, geldig visum of verblijfsvergunning, niet aannemelijk kunnen maken dat hij op de voorgeschreven wijze Nederland is binnengekomen (3a). Ook heeft eiser niets concreets gedaan om aan een geldig identiteitsbewijs te komen (3d). Verder heeft eiser in strijd met hoofdstuk 4 Vb geen identificerende documenten bij zich (4a), heeft eiser niet aannemelijk gemaakt een vaste woon- of verblijfplaats te hebben (4c) en beschikt hij niet over voldoende middelen van bestaan (4d). De minister heeft de relevantie van deze lichte gronden voor het risico op onttrekking aan het toezicht voldoende gemotiveerd. Dat eiser stelt bereid te zijn mee te werken aan de overdracht doet daar niet aan af. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat eiser te kennen heeft te geven na overdracht aan Duitsland via Frankrijk naar Spanje te willen reizen.

Lichter middel

  1. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en de verklaringen van eiser, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zou geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstond niet om de overdracht van eiser te verzekeren.

7.1. Eiser heeft aangegeven last te hebben van jeuk, en behoefte te hebben aan psychiatrische hulp. Hij gebruikt medicatie voor psychische problemen. De minister heeft deze gestelde medisch omstandigheden van eiser voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel. Door de minister is eiser erop gewezen dat alle medische faciliteiten in het detentiecentrum Rotterdam aanwezig zijn. De medische zorgverlening binnen de detentie- en uitzetcentra in Nederland is gelijkwaardig aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.

7.2 Daarnaast overweegt de rechtbank dat eiser verder geen omstandigheden naar voren heeft gebracht die maken dat de bewaring voor hem onevenredig bezwarend is.

Voortvarendheid

  1. De minister heeft op 15 juli 2025 een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Eiser is op 22 juli 2025 overgedragen aan de Duitse autoriteiten. De rechtbank acht deze gang van zaken voldoende voortvarend.

Zicht op overdracht

  1. Nu eiser onder de Dublingrondslag valt, en inmiddels is overgedragen aan Duitsland, heeft de rechtbank geen aanknopingspunten om te oordelen dat zicht op overdracht ontbrak.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Vreemdelingenwet 2000.

Op grond van artikel 106 van de Vw.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Op grond van artikel 106 van de Vw.