ECLI:NL:RBDHA:2025:14069 - Rechtbank Den Haag - 24 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.10246
[eiseres] , V-nummer: [v-nummer] , eiseres
(gemachtigde: mr. Y. Özdemir),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor het verblijfsdoel ‘familie en gezin’.
1.1. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 5 juli 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 februari 2025 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent bijgestaan door mr. R. Poyraz als waarnemer en kantoorgenoot van eiseres’ gemachtigde, en M. Kada als tolk. Verweerder heeft voorafgaand aan de zitting laten weten niet aanwezig te kunnen zijn vanwege capaciteitsgebrek.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
-
Op 20 april 2022 heeft eiseres voor het eerst een aanvraag voor een mvv gedaan om bij haar Nederlandse echtgenoot [naam] (hierna: referent) te verblijven. Deze aanvraag is afgewezen omdat eiseres niet voldeed aan het inburgeringsvereiste en niet in aanmerking kwam voor ontheffing van de plicht om te slagen voor het inburgeringsexamen. Deze afwijzing is getoetst door de rechtbank en in stand gelaten.
[1] Op 26 januari 2024 heeft eiseres een nieuwe aanvraag gedaan waarbij zij verzocht heeft om ontheffing van het inburgeringsvereiste. -
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres opnieuw afgewezen omdat zij niet is geslaagd voor het basisexamen inburgering buitenland en haar omstandigheden niet maken dat zij ontheven moet worden van de plicht om hiervoor te slagen. Eiseres en referent hebben gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM
[2] , maar volgens verweerder wegen de belangen van de Nederlandse staat zwaarder dan de belangen van eiseres en referent om hun gezinsleven in Nederland uit te oefenen.
Wat vindt eiseres in beroep?
- Ten eerste is het bestreden besluit in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Verweerder heeft niet alle feiten en omstandigheden betrokken en is ondanks de omstandigheden van eiseres en de aangeleverde stukken ten onrechte tot de conclusie gekomen dat eiseres onvoldoende inspanningen heeft verricht om te slagen voor het inburgeringsexamen. Daarnaast merkt verweerder analfabetisme aan als een omstandigheid die kan leiden tot ontheffing van het examen.
[3] Verweerder heeft ondeugdelijk gemotiveerd waarom in dit geval niet van deze ‘kan-bepaling’ gebruik is gemaakt, ook gelet op de overige bijzondere individuele omstandigheden waaronder de zeer oude leeftijd van eiseres en referent en de gezondheidsproblemen van referent. Verder heeft verweerder ten onrechte geen aanleiding gezien om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van zijn beleid. Tot slot heeft verweerder de hoorplicht geschonden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
-
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot zijn besluit heeft kunnen komen en zal het beroep daarom ongegrond verklaren. Hierna licht de rechtbank toe hoe zij tot deze conclusie komt.
-
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet is geslaagd voor het inburgeringsexamen en daarmee niet voldoet aan het inburgeringsvereiste zoals vastgelegd in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder h van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Wel in geschil is of verweerder eiseres had moeten ontheffen van de inburgeringsplicht. Ontheffing van de inburgeringsplicht is mogelijk wanneer iemand gelet op bijzondere individuele omstandigheden bij handhaving van het inburgeringsvereiste onmogelijk of uiterst moeilijk zijn of haar recht op gezinshereniging kan uitoefenen.
[4] In de beoordeling van de individuele omstandigheden betrekt verweerder de getoonde wil om voor het examen te slagen en de geleverde inspanningen om zich voor te bereiden op en te slagen voor het inburgeringsexamen. De behaalde scores voor een examenonderdeel kunnen daarbij een indicatie geven voor de geleverde inspanningen. Ook betrekt verweerder onder andere de medische omstandigheden, de gezondheidstoestand van de betrokken gezinsleden, de reeds gemaakte kosten, en opleidingsniveau/analfabetisme.[5] -
Verweerder heeft niet ten onrechte geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij voldoende inspanningen heeft verricht om te slagen voor het inburgeringsexamen. Verweerder heeft daarbij over de verklaring van (de docent van) Centrum Nederlandse Les kunnen overwegen dat deze verklaring summier is omdat er geen informatie is gegeven over de inhoud van de gestelde cursus, wat eiseres concreet zou hebben geleerd ter voorbereiding op de verschillende onderdelen van het examen, en op welke manier zij werd begeleid. Deze informatie blijkt ook niet uit de extra verklaring van 13 juni 2025 die in beroep nog is overgelegd en de aanvullende toelichting daarbij. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat de omstandigheid dat eiseres bij alle zes de examens die zij tot nu heeft afgelegd de minimale score (een 1) heeft gehaald op het onderdeel Spreekvaardigheid niet wijst op passende inspanningen, mede omdat niet duidelijk is geworden wat eiseres tijdens alle uren cursus die zij heeft gevolgd heeft geleerd. Dat verweerder analfabetisme aanmerkt als een omstandigheid die kan leiden tot ontheffing van het examen, betekent niet dat hij altijd ontheffing moet verlenen wanneer iemand analfabeet is. De rechtbank heeft in de uitspraak over de vorige aanvraag al overwogen dat de omstandigheden dat eiseres ongeschoold en analfabeet is het wellicht lastiger voor haar maken om zich voor te bereiden op het examen en dat succesvol af te leggen, maar dat verweerder hierin geen reden hoeft te zien om eiseres ontheffing te verlenen van het inburgeringsvereiste. Voor de onderdelen Kennis van de Nederlandse samenleving, waar eiseres inmiddels overigens voor is geslaagd, en Spreekvaardigheid is het niet nodig om te kunnen lezen en schrijven. Ook is het de rechtbank niet gebleken dat de individuele omstandigheden van eiseres zodanig bijzonder zijn dat het voor eiseres onmogelijk of uiterst moeilijk zal zijn om haar recht op gezinshereniging te kunnen uitoefenen. Uit de verklaring van de arts bij haar vorige aanvraag niet gebleken dat sprake is van medische omstandigheden waardoor zij geen examen kan doen of niet kan leren voor het examen. Bij haar huidige aanvraag heeft eiseres geen nieuwe medische verklaring overgelegd. De verklaring van de huisarts waarin staat dat het voor referent om medische redenen van belang is dat zijn echtgenote naar Nederland kan komen om voor hem te zorgen, dateert van na het bestreden besluit en heeft verweerder daarom niet bij het besluit hoeven en kunnen betrekken.
-
Ten aanzien van het beroep van eiseres op artikel 4:84 van de Awb heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank kunnen overwegen dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd op grond waarvan van de beleidsregels moet worden afgeweken. De aangevoerde bijzondere omstandigheden in het kader van de evenredigheid zijn door verweerder al in samenhang betrokken bij de vraag of eiseres in aanmerking komt voor vrijstelling van het inburgeringsvereiste. Hoewel ook in de beleidsregel verdisconteerde omstandigheden onder ‘bijzondere omstandigheden’ in de zin van artikel 4:84 van de Awb kunnen vallen, is het de rechtbank niet gebleken dat sprake is van onevenredige gevolgen op grond waarvan verweerder had moeten afwijken van zijn beleid.
-
De rechtbank is van oordeel dat verweerder de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden. Verweerder heeft op grond van wat in bezwaar naar voren is gebracht redelijkerwijs kunnen concluderen dat het bezwaar niet tot een andere uitkomst kon leiden dan afwijzing van de aanvraag. Hierbij is van belang dat eiseres in bezwaar geen aanvullende stukken of informatie heeft overgelegd ten opzichte van de aanvraagfase. Ook heeft eiseres in bezwaar geen gewijzigde omstandigheden in het kader van artikel 8 van het EVRM naar voren gebracht.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
-
Eiseres krijgt het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:20576.
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Eiseres wijst hierbij ook op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 mei 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:4842.
Artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Zie paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).