Uitspraak inhoud

Team handel - voorzieningenrechter

Zaaknummer: C/09/685924 / KG ZA 25-490

Vonnis in kort geding van 30 juli 2025

in de zaak van

de vereniging NATIONALE BOND OVERHEIDSZAKENte Den Haag, eiseres, hierna te noemen: NBO, advocaat: mr. P. Salim,

tegen

DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Algemene Zaken) te Den Haag, gedaagde, hierna te noemen: de Staat, advocaten: mr. M.M. van Asperen en mr. H.J. Vetzo.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

  • de dagvaarding, met producties en aanvullende producties;

  • de conclusie van antwoord.

1.2. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juli 2025. De advocaten van partijen hebben ter zitting het woord gevoerd aan de hand van pleitnotities. Deze pleitnotities maken deel uit van het dossier. Vonnis is bepaald op vandaag.

2 De feiten

2.1. NBO, opgericht bij akte van 27 december 2019, is een vereniging met volledige rechtsbevoegdheid. Volgens zijn statuten is het doel van de vereniging “het streven naar een werkelijk rechtvaardig en werkelijk democratisch Nederland, het bewerkstelligen dat de belangen van de Nederlandse bevolking vanuit het mensenrecht en het burgerrecht alsmede vanuit de politieke besluitvorming weer centraal komen te staan.” Volgens zijn statuten tracht NBO dit onder meer te bereiken door voor de deelnemende leden massa- of individuele claimacties en gerechtelijke procedures te voeren. Het bestuur van NBO wordt gevormd door de heer [naam] (hierna: [naam] ) en de Stichting Act 4 Freedom Foundation (hierna: de Stichting). [naam] is enig bestuurder van de Stichting. [naam] is de voorzitter van NBO en de Stichting is de secretaris/penningmeester.

2.2. In de nacht van 23 op 24 februari 2022 is de Russische Federatie (hierna: Rusland) een aanvalsoorlog begonnen tegen Oekraïne. Deze invasie is op 2 maart 2022 veroordeeld door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Tot op de dag van vandaag verdedigt Oekraïne zich tegen de Russische agressie.

2.3. Nederland steunt Oekraïne in zijn verdediging tegen de Russische invasie en levert daartoe onder meer militaire goederen en humanitaire hulp aan Oekraïne.

2.4. Vanaf enig moment heeft NBO (onder meer) via zijn website een oproep gedaan om dit kort geding te steunen. Hiertoe konden personen (zowel leden als niet-leden) zich via de website aanmelden door het invullen van persoonsgegevens, het ondertekenen van een ondersteuningsverklaring en het verrichten van een betaling van € 29,00. Volgens NBO hebben ruim 1.200 mensen zich op deze wijze aangemeld.

3 Het geschil

3.1. NBO vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, samengevat: I. de Staat te verbieden om, hetzij rechtstreeks, hetzij via internationale organisaties, op enigerlei wijze militaire en/of financiële steun te verlenen aan Oekraïne ten behoeve van de gewapende strijd tegen Rusland; II. de Staat te verbieden om Nederlands grondgebied, dan wel enige faciliteiten onder Nederlands gezag, beschikbaar te stellen voor militaire en/of financiële steun aan andere staten of internationale organisaties, voor zover die steun ten goede komt aan de gewapende strijd; III. de Staat te gebieden zich er actief voor in te spannen dat financiële bijdragen van Nederland aan internationale organisaties niet worden aangewend voor militaire steun aan Oekraïne.

3.2. NBO legt aan zijn vorderingen het volgende ten grondslag. Het verlenen dan wel voortzetten van de (militaire) betrokkenheid van Nederland bij het gewapend conflict tussen Oekraïne en Rusland is onrechtmatig. De feitelijke gedragingen van de Staat kwalificeren als oorlogshandelingen. Er is niet voldaan aan de voor een oorlogsverklaring vereiste voorafgaande toestemming van de Staten-Generaal, zoals voorgeschreven in artikel 96 van de Grondwet. Verder bestaat er voor de betrokkenheid van Nederland geen volkenrechtelijke grondslag. Op Nederland rust geen (verdragsrechtelijke) verplichting tot collectieve zelfverdediging van Oekraïne. Daarnaast is Nederland op grond van onder meer artikel 2 lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties gehouden om geschillen op vreedzame wijze te beslechten. Door steun te verlenen aan Oekraïne handelt de Staat in strijd met de zorgvuldigheidsnorm die hij jegens zijn burgers dient te betrachten. NBO vordert daarom een ordemaatregel waarbij de Staat wordt bevolen iedere vorm van (militaire) steun aan Oekraïne te staken en gestaakt te houden.

3.3. De Staat voert verweer. De Staat concludeert tot niet-ontvankelijkheid van NBO, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van NBO, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van NBO in de kosten van deze procedure.

3.4. De Staat voert daartoe het volgende aan. NBO kan niet in zijn vorderingen worden ontvangen. De Staat betwist dat NBO voldoet aan de vereisten van artikel 3:305a BW in samenhang met artikel 1018c lid 1 Rv. Daarnaast zijn de vorderingen van NBO zeer ruim en het spoedeisend belang daarbij ontbreekt. Verder kan NBO niet in zijn vorderingen worden ontvangen, daar waar de vorderingen zijn gebaseerd op bepalingen die voor NBO als private partij niet inroepbaar zijn, zoals artikel 96 van de Grondwet en artikel 2 lid 4 van het Handvest van de Verenigde Naties. Overigens handelt de Staat niet in strijd met de Grondwet, het internationaal recht of de zorgvuldigheidsnorm. Nederland steunt Oekraïne bij de uitoefening van het recht op zelfverdediging. Deze steun aan Oekraïne heeft ook brede steun in het parlement.

3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4 De beoordeling

Collectieve actie

4.1. De vorderingen van NBO betreffen een collectieve actie op grond van artikel 3:305a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Voor de ontvankelijkheid van deze collectieve vorderingen geldt een aantal – ook ambtshalve – te beoordelen vereisten.

4.2. Op grond van artikel 3:305a lid 1 BW kan een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid een rechtsvordering instellen die strekt tot bescherming van gelijksoortige belangen van andere personen, voor zover hij deze belangen ingevolge zijn statuten behartigt en deze belangen voldoende zijn gewaarborgd. In lid 2 is bepaald dat die belangen voldoende zijn gewaarborgd wanneer de rechtspersoon voldoende representatief is, gelet op de achterban en de omvang van de vertegenwoordigde vorderingen en dat hij daarnaast dient te voldoen aan een aantal eisen (a tot en met f) gericht op transparantie en een goede governance. In lid 6 is een uitzondering opgenomen op grond waarvan een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 ontvankelijk kan worden verklaard zonder dat aan voormelde vereisten van lid 2 a tot en met e en aan lid 5 (dat ziet op openbare publicatie van een bestuursverslag en jaarrekening) behoeft te worden voldaan. Verder mogen de bestuurders betrokken bij de oprichting van de rechtspersoon en hun opvolgers geen rechtstreeks of middellijk winstoogmerk hebben dat via de rechtspersoon wordt gerealiseerd (lid 3 onder a) en moet de rechtsvordering een voldoende nauwe band met de Nederlandse rechtssfeer hebben (lid 3 onder b). Ook dient een rechtspersoon aannemelijk te maken dat hij in de gegeven omstandigheden voldoende heeft getracht het gevorderde door het voeren van overleg met de gedaagde te bereiken (lid 3 onder c). Op grond van artikel 1018c lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) dient de procesinleiding waarmee een collectieve actie als bedoeld in artikel 3:305a BW wordt ingesteld onder meer te vermelden: een omschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de ontvankelijkheidseisen van artikel 3:305a, lid 1 tot en met 3 BW of van de gronden waarop lid 6 van dat artikel van toepassing is.

4.3. In zijn dagvaarding heeft NBO gesteld dat hij voldoet aan eisen van representativiteit en geschiktheid, dat hij beschikt over een transparant bestuur en dat hij zijn werkzaamheden structureel en onafhankelijk uitvoert. In zijn conclusie van antwoord heeft de Staat een en ander bij gebrek aan wetenschap betwist, mede omdat NBO tot op dat moment had nagelaten om zijn statuten in het geding te brengen en om inzicht te bieden in zijn representativiteit. Vervolgens heeft NBO daags voor de zitting nadere stukken in het geding gebracht, waaronder een selectie van digitaal ondertekende machtigingen. Ter zitting heeft de Staat zich met betrekking tot de ontvankelijkheid van de collectieve actie gerefereerd aan het oordeel van de voorzieningenrechter.

4.4. Op grond van artikel 3:305a lid 6 BW kan de rechter een rechtspersoon als bedoeld in lid 1 ontvankelijk verklaren, zonder dat aan de vereisten van lid 2, subonderdelen a tot en met e en lid 5 behoeft te zijn voldaan. Dit kan indien de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel en een zeer beperkt financieel belang of wanneer de aard van de vordering van de rechtspersoon als bedoeld in lid 1 of van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt, daartoe aanleiding geeft. Het betreft hier een discretionaire bevoegdheid; de rechter is dus niet verplicht lid 6 toe te passen.

4.5. De rechter dient bij de vraag of er aanleiding is om een uitzondering te maken op de ontvankelijkheidseisen acht te slaan op alle omstandigheden van het geval. Daarbij kan meewegen of er objectieve redenen zijn te twijfelen aan de rol van de rechtspersoon, en of al dan niet (deels) is voldaan aan bepaalde eisen als genoemd in artikel 3:305a BW lid 2 onder a tot en met e (ook al wordt hier formeel niet aan getoetst). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is, alles afwegende, in dit kort geding geen plaats voor ontvankelijkverklaring van NBO. Daartoe is het volgende redengevend.

4.6. Hoewel NBO ter zitting heeft benadrukt dat haar vordering een ideëel doel heeft, is dat in dit geval naar oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende voor toepassing van de uitzondering van lid 6. Daarbij is allereerst van belang dat [naam] ter zitting heeft verklaard dat hij als voorzitter van NBO en van de Stichting, (die tevens secretaris/penningmeester is van NBO), feitelijk alleen het bestuur van NBO vormt. Desgevraagd heeft [naam] bovendien verklaard dat het bestuur (lees: hijzelf) de beslissing heeft genomen om dit kort geding te beginnen, dat er nooit ledenvergaderingen worden gehouden en dat ook voor de beslissing om de onderhavige procedure te starten geen algemene ledenvergadering (of een vergelijkbare ledenraadpleging) is gehouden. Mede gelet op deze verklaringen van [naam] is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende waarborg dat het voeren van dit kort geding gedragen wordt door de achterban van NBO, dat wil zeggen een substantieel deel van haar leden. De beslissing om te procederen is immers feitelijk genomen door één persoon, terwijl niet is gebleken dat de leden van NBO op enigerlei wijze hebben kunnen meepraten en meebesluiten over dit kort geding. De stelling van NBO dat 1.200 personen (die niet noodzakelijkerwijs ook lid zijn van NBO) voor dit kort geding online een ondersteuningsverklaring hebben ondertekend en een betaling van € 29,00 hebben verricht maakt het oordeel niet anders. Niet is onderbouwd hoeveel leden NBO heeft ( [naam] noemde ter zitting een aantal van grofweg 3.000, maar dat is niet verifieerbaar) en evenmin hoeveel van de 1.200 donateurs tevens leden zijn, die bereid waren € 29,00 te betalen naast hun jaarlijkse lidmaatschapsgeld. Bovendien is onopgehelderd gebleven hoe de donateurs zich verhouden tot degenen die lid zijn van NBO, en welke invloed leden die niet tevens donateur zijn hebben op het al of niet starten van (collectieve) acties die NBO entameert met steun van donateurs. De zorgen over de (rechts)positie van de leden van NBO worden versterkt door de verklaring van [naam] ter zitting, dat de leden geen enkel voordeel genieten van hun lidmaatschap ten opzichte van niet-leden. Dat roept ook de vraag op waar hun lidmaatschapsgeld nu precies aan wordt besteed, nu blijkens de website voor elke door NBO gevoerde procedure aanzienlijke separate donaties worden gevraagd, ook van leden. De hele feitelijke en financiële gang van zaken binnen NBO, die de facto geheel wordt gecontroleerd door [naam] , leidt tot de conclusie dat er objectief gerechtvaardigde zorgen zijn over (het ontbreken van) de nodige onafhankelijke controle en governance bij NBO, zoals wettelijk verankerd in art. 2:48 BW. Onder deze omstandigheden kan NBO geen aanspraak maken op toepassing van de uitzondering van art. 3:305a lid 6 BW. Daarbij wijst de voorzieningenrechter er nog op dat [naam] ter zitting heeft erkend dat hij bij het bestuur van de vereniging niet werkt conform de bepalingen in de statuten, waarin is bepaald dat algemene vergaderingen met stemmingen nodig zijn om tot rechtsgeldige besluiten te komen.

4.7. Nu aan NBO geen beroep toekomt op de uitzondering van artikel 3:305a lid 6 BW, kan hij alleen ontvankelijk worden verklaard indien hij voldoet aan de vereisten als vermeld in lid 2, subonderdelen a tot en met e en lid 5 van dat artikel. Dat betekent dat NBO op grond van lid 2 dient te beschikken over:

1°. de statuten van de rechtspersoon; 2°. de bestuursstructuur van de rechtspersoon; 3°. de laatst vastgestelde jaarlijkse verantwoording op hoofdlijnen van het toezichthoudend orgaan over het door haar uitgevoerde toezicht; 4°. het laatst vastgestelde bestuursverslag; 5°. de bezoldiging van bestuurders en de leden van het toezichthoudend orgaan; 6°. de doelstellingen en werkwijzen van de rechtspersoon; 7°. een overzicht van de stand van zaken in lopende procedures; 8°. indien een bijdrage wordt gevraagd van de personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt: inzicht in de berekening van deze bijdrage; 9°. een overzicht van de wijze waarop personen tot bescherming van wier belangen de rechtsvordering strekt zich kunnen aansluiten bij de rechtspersoon en de wijze waarop zij deze aansluiting kunnen beëindigen;

voldoende ervaring en deskundigheid ten aanzien van het instellen en voeren van de rechtsvordering;

en op grond van lid 5 een bestuursverslag en jaarrekening moet publiceren op de internetpagina.

4.8. NBO heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij aan al deze eisen heeft voldaan, in ieder geval niet waar het betreft de eisen onder lid 2 sub b en sub d onder 2, 3, 4, 5 en 8 en de eisen onder lid 5. Dit betekent dat NBO reeds daarom – en nog daargelaten de overige vereisten voor ontvankelijkheid waaraan mogelijk niet is voldaan, (waaronder het ontbreken van een winstoogmerk en het overlegvereiste) – in zijn vorderingen niet ontvankelijk is.

Slotsom en proceskosten

4.9. De slotsom is dat NBO niet ontvankelijk wordt verklaard. De voorzieningenrechter komt daarom aan een inhoudelijke beoordeling niet toe. Hiermee is NBO in het ongelijk gesteld en hij moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.

De proceskosten van de Staat worden begroot op:

5 De beslissing

De voorzieningenrechter:

5.1. verklaart NBO niet-ontvankelijk in zijn vordering;

5.2. veroordeelt NBO in de proceskosten van € 1.999,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als NBO niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend;

5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.

Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2025. WJ