ECLI:NL:RBDHA:2025:14061 - Rechtbank Den Haag - 23 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 24/12202
[verzoeker] , v-nummer: [nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, het COa.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek om veroordeling van het COa in de proceskosten. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen de mededeling van het COa van 26 juli 2024 dat verzoeker wordt overgeplaatst naar een opvangvoorziening voor meerderjarigen. Hij heeft het beroep ingetrokken omdat het COa heeft laten weten af te zien van de overplaatsing.
1.1. De rechtbank heeft het COa in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het COa heeft op 1 mei 2025 via een schriftelijke reactie laten weten dat hij geen proceskosten verschuldigd is, nu het daartoe bevoegde bestuursorgaan, de Minister van Asiel en Migratie (de minister), binnen een afzonderlijk geschil tot een ander standpunt is gekomen over de leeftijdsregistratie.
1.2. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Ontstaan van de procedure en de intrekking
- Verzoeker heeft op 2 februari 2024 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend. Daarbij heeft hij verklaard minderjarig te zijn. Hoewel twijfel bestond over zijn leeftijd, is verzoeker in een opvanglocatie voor minderjarigen geplaatst. Naar aanleiding van informatie van de Italiaanse autoriteiten heeft de minister op 8 april 2024 de geregistreerde leeftijd van verzoeker gewijzigd en verzoeker als meerderjarig aangemerkt. Naar aanleiding hiervan heeft het COa per e-mailbericht van 15 april 2024 medegedeeld dat verzoeker zal worden overgeplaatst naar een opvanglocatie voor meerderjarigen. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de leeftijdsvaststelling door de minister en bezwaar gemaakt tegen de beoogde overplaatsing door het COa. Op 18 juni 2024 heeft de minister een memo uitgebracht over de leeftijdsvaststelling bij verzoeker, waarna het COa op 26 juli 2024 heeft besloten om verzoekers bezwaar ongegrond te verklaren en verzoeker over te plaatsen naar een opvanglocatie voor meerderjarigen.
3.1 Op 30 juli 2024 heeft verzoeker beroep ingesteld tegen de mededeling van 26 juli 2024 en hij heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats verzocht om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat het COa verzoeker tijdens de beroepsprocedure niet in een opvanglocatie voor minderjarigen plaatst. Dit verzoek is op 16 augustus 2024 toegewezen en verzoeker is niet overgeplaatst.
Wat is de juiste procedure bij overplaatsingen?
4. Voordat de rechtbank ingaat op de vraag of een proceskostenveroordeling moet worden toegekend, stelt zij eerst vast dat er onduidelijkheid is over de gevoerde procedure. Het COa spreekt namelijk van een voornemen om verzoeker over te plaatsen, waarop een zienswijze zou zijn gevolgd en uiteindelijk een besluit van het COa. Dat is naar het oordeel van de rechtbank echter geen juiste weergave van de procedure. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 15 mei 2024
4.1 Dit betekent dat verzoeker zijn reactie op de mededeling van 15 april 2024 terecht als bezwaar heeft aangeduid en dat aan de voorwaarden voor het instellen van beroep is voldaan.
Moet het COa in de proceskosten worden veroordeeld?
5. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
5.1. Het COa betoogt dat het niet aan verzoeker tegemoet is gekomen omdat het afzien van de overplaatsing het gevolg is van gewijzigde omstandigheden, te weten het gewijzigde standpunt van de minister over verzoekers leeftijd. Er ligt dus geen besluit van het COa zelf aan ten grondslag. Dan zou wel sprake zijn van een tegemoetkomen aan de wens van verzoeker maar ontbreekt een causaal verband met de ingediende rechtsmiddelen. Omdat de gewijzigde omstandigheden buiten de invloedssfeer van het COa en daarmee ook buiten de omvang van het geschil liggen, kan volgens het COa niet gezegd worden dat het COa aan verzoeker tegemoet is gekomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb, zodat er geen aanleiding is om het COa te veroordelen in de proceskosten.
5.2. De rechtbank volgt dit betoog niet. Uit de al aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024 volgt dat het COa in beginsel mag uitgaan van de leeftijdsbepaling door de minister, tenzij een vreemdeling concrete aanknopingspunten naar voren heeft gebracht waaruit blijkt dat reden voor twijfel bestaat over zijn leeftijd. In dat geval moet het COa navraag doen bij de minister over de leeftijdsbepaling en daarover in samenspraak met de minister zelf een standpunt vormen in het kader van de opvangbehoeften van de vreemdeling.
5.3. Hieruit volgt dat de vraag of verzoeker overgeplaatst kan worden wel degelijk een eigen afweging van het COa vergt en dat het niet kan volstaan met een verwijzing naar het standpunt van de minister. Dit betekent ook dat, als het COa later tot de conclusie komt dat het ten onrechte het standpunt van de minister over de leeftijd van verzoeker heeft gevolgd en alsnog afziet van overplaatsing, sprake is van een tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. Dat die conclusie het gevolg is van een gewijzigd standpunt van de minister duidt er in dat verband alleen maar op dat het COa bij de totstandkoming van de aanvankelijke overplaatsing kennelijk onvoldoende kritisch is geweest. Nu sprake is van een tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb zal de rechtbank het COa veroordelen in de proceskosten. De rechtbank wijst het verzoek daarom als kennelijk gegrond toe.
Welk bedrag aan proceskosten moet het COa aan verzoeker vergoeden? 6. De hoogte van de proceskostenvergoeding stelt de rechtbank vast op €907. Dit omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vergoed kunnen worden.
Beslissing
De rechtbank:
-
wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe;
-
bepaalt dat het COa aan verzoeker een bedrag van € 907 aan proceskosten moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van F. Metz, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dit mogelijk.
ECLI:NL:RBDHA:2024:13390.
ECLI:NL:RVS:2024:2011.
Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
ECLI:NL:RVS:2024:2011, overweging 6.1
Overweging 6.3
ECLI:NL:RVS:2024:5256, overweging 5.4