Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13852 - Rechtbank Den Haag - 29 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1385229 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.32407

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D. Matadien),

en

(gemachtigde: mr. M. Ruijzendaal).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw[1] opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

  1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1983 en de Russische nationaliteit te hebben. Eisers asielaanvraag is op 3 april 2025 niet in behandeling genomen, waarbij is bepaald dat eiser zal worden overgedragen aan Denemarken.

Staandehouding

  1. Eiser verzoekt de rechtbank om te toetsen of de staandehouding rechtmatig heeft plaatsgevonden, nu niet gecontroleerd kan worden of uit het dossier van DT&V[2] volgt dat sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.

  2. De rechtbank stelt vast dat eiser staande is gehouden op grond van artikel 50a van de Vw. Een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is dan ook niet vereist. Eiser heeft immers rechtmatig verblijf tot het moment dat hij wordt overgedragen. Verder is de rechtbank van oordeel dat de staandehouding rechtmatig heeft plaatsgevonden. Nadat eiser een eerdere gefaciliteerde overdracht heeft gefrustreerd, werd hij staande gehouden. Hij is herkend aan de hand van een foto uit de infoset van DT&V, de verbalisanten hebben zich voorgesteld en gelegitimeerd en hebben het doel van de komst kenbaar gemaakt.

Maatregel van bewaring

  1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder terecht overwogen er concrete aanwijzingen bestaan dat eiser onder werkingssfeer van de Dublinverordening[3] valt. Verder heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Als zware gronden[4] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:

- 3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

- 3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;

en als lichte gronden[5] vermeld dat eiser:

- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;

- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;

- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

  1. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Ten aanzien van de zware grond 3a stelt eiser dat hij zijn documenten is kwijtgeraakt, maar dat dit gelet op zijn dringende medische omstandigheden en het feit dat hij in Nederland wil blijven niet maakt dat sprake is van een risico op onderduiken. Verweerder gaat wat betreft de zware grond 3k voorbij aan zijn medische omstandigheden. Het is onredelijk om hem tegen te werpen dat hij geen medewerking heeft verleend aan de overdracht, omdat hij uit angst een bepaalde houding heeft aangenomen.

  2. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden 3a en 3k feitelijk juist zijn en daarom terecht aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. Niet is gebleken dat eiser bij zijn binnenkomst in Nederland beschikte over geldige reispapieren. De gestelde medische omstandigheden en de wens van eiser om in Nederland te blijven, doen aan de feitelijke juistheid van deze grond niet af. Ook zware grond 3k is feitelijk juist. Op 3 juli 2025 zou eiser worden overgedragen aan Denemarken. Daargelaten de door eiser gegeven reden, staat vast dat door het gedrag van eiser overdracht niet mogelijk was. De zware gronden 3a en 3k zijn voldoende om aan te dat sprake is van een significant risico dat eiser zal onderduiken en kunnen de maatregel van bewaring dus zelfstandig dragen. De lichte gronden behoeven daarom geen verdere bespreking.

  3. Eiser voert verder aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel, zoals een meldplicht. Verweerder houdt geen rekening met zijn medische omstandigheden. Eiser verblijft in isolatie en dit regime voldoet niet aan artikel 16, eerste lid, van de Terugkeerrichtlijn.[6]

  4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Verweerder heeft al eerder een lichter middel toegepast door het opleggen van de meldplicht. Dit lichter middel heeft niet geleid tot het beoogde eindresultaat, de medewerking van eiser aan een overdracht aan de Deense autoriteiten. Eisers medische omstandigheden zijn uitgebreid meegewogen in de maatregel van bewaring. Verweerder heeft daarbij terecht overwogen dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de medische zorg in de vrije maatschappij.

  5. Anders dan eiser stelt, verblijft hij op dit moment niet in isolatie. Uit het dossier blijkt dat hij tijdelijk in een isoleercel met cameratoezicht is geplaatst na een incident in het detentiecentrum. Daarbij kan de bewaringsrechter volgens de Afdeling niet oordelen over de wijze waarop feitelijk uitvoering wordt gegeven aan het regime binnen het detentiecentrum waar de vreemdeling in bewaring is gesteld. Daarvoor staan andere rechtsmiddelen open, zoals beklag.

Voortvarend handelen

  1. Eiser wijst erop dat sprake is van een geplande overdracht aan Denemarken. Hij meent daarom dat hij te lang en onnodig in bewaring verblijft en dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt.

  2. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend werkt aan de overdracht van eiser. Verweerder heeft in de brief aan de rechtbank van 22 juli 2025 uiteengezet welke vertrekhandelingen zijn ondernomen.

Ambtshalve toets

  1. Ook overigens is er geen reden voor het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan op 29 juli 2025 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Vreemdelingenwet 2000.

Dienst Terugkeer en Vertrek.

Verordening (EU) nr. 604/2013.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Richtlijn 2008/115/EG.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Dienst Terugkeer en Vertrek.

Verordening (EU) nr. 604/2013.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Richtlijn 2008/115/EG.