ECLI:NL:RBDHA:2025:13815 - Rechtbank Den Haag - 25 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.50453
(gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen),
en
(gemachtigde: mr. R.S. Helmus).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Eiseres is het daar niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
Procesverloop
- Bij besluit van 12 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft de minister aan eiseres medegedeeld dat de aanvraag voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 wordt afgewezen. In de beslissing op bezwaar van 12 december 2024 (het bestreden besluit) is dit besluit gehandhaafd.
2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Op 14 mei 2025 zijn er aanvullende gronden ingediend. Op 19 mei 2025 heeft de minister hierop gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
Het advies van het BMA, de besluitvorming en nadere stukken.
3. Op 22 februari 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend voor uitstel van vertrek op medische gronden. Eiseres is dementerend en volledig zorgafhankelijk. Op verzoek van de minister heeft het BMA op 21 maart 2023 een medisch advies uitgebracht.
3.1. De minister heeft eiseres bij brief van 24 maart 2023 in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat medische zorg in Iran voor haar feitelijk niet toegankelijk is. Eiseres heeft daarop gereageerd bij brieven van 29 april 2023 en 8 augustus 2023. Bij besluit van 12 oktober 2023 heeft de minister bepaald dat de aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 wordt afgewezen. Het hiertegen ingediende bezwaar van eiseres heeft de minister in zijn beslissing op bezwaar van 12 december 2024 ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
3.2. Op 14 mei 2025 heeft eiseres nieuwe medische stukken toegestuurd. Het betreft een brief van de huisarts van eiseres met bijlagen. De arts benadrukt dat eiseres 24-uurszorg nodig heeft in verband met een ernstig dementieel beeld en zij daarom verblijft in een Wlz
Toetsingskader
- Bij een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 toetst de minister of de aanvrager medisch gezien in staat is om te reizen en of er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM
[3] om medische redenen. Daarvan is, aldus paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000, sprake indien uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar is, of, als die medische behandeling wel beschikbaar is, maar is gebleken dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Omvang van het geschil
- Tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van een medische noodsituatie. Ook de beschikbaarheid van de zorg in Iran staat niet ter discussie. Wel in geschil is het antwoord op de vraag of het advies van het BMA compleet is en er mag worden uitgegaan van de juistheid daarvan. Ook verschillen partijen van mening over het antwoord op de vraag of de noodzakelijke zorg toegankelijk is voor eiseres en wie dat moet aantonen. Ook over het antwoord op de vraag of de minister eiseres had moeten horen voor hij het bestreden besluit nam zijn partijen het niet eens.
Is het advies van het BMA compleet en mag de minister uitgaan van de juistheid daarvan?
- Eiseres betoogt dat het advies van het BMA niet compleet is en de minister daarom niet kan uitgaan van de juistheid ervan. Zij voert daartoe aan dat de verslechtering van de conditie van eiseres en de gevolgen van het verplaatsen van eiseres uit haar vertrouwde omgeving niet zijn meegenomen in het advies van het BMA. Er is niet getoetst aan werkinstructie 2023/12
[4] (WI 2023/12), want er is niet beoordeeld of de overdracht van eiseres aan Iran zal leiden tot een toename van (psychische) pijn. Eiseres heeft Alzheimer en is volledig zorgafhankelijk. Het is algemeen bekend dat als mensen die leiden aan Alzheimer uit hun vertrouwde omgeving worden gehaald hun toestand ernstig verslechtert. Dat blijkt uit de overgelegde verklaring van de huisarts van eiseres.
6.1. Volgens vaste jurisprudentie
6.1.1. Anders dan eiseres stelt, zijn de mogelijke gevolgen van het vertrek naar Iran zelf betrokken in het advies van het BMA. Eiseres kan reizen als de genoemde maatregelen worden genomen. Deze maatregelen heeft eiseres niet betwist. Dat het BMA-advies van 21 maart 2023 niet ingaat op de stelling van eiseres dat haar situatie verslechtert als zij uit haar vertrouwde omgeving wordt gehaald, betekent niet dat het advies niet compleet is. De minister benoemt in het bestreden besluit terecht dat door eiseres in bezwaar geen stukken zijn overgelegd waaruit blijkt dat die verplaatsing uit haar vertrouwde omgeving leidt tot een aanzienlijke toename van ernstige (psychische) pijn die aan uitzetting in de weg staat. Uit het BMA-advies van 21 maart 2023 blijkt dat dit ook niet wordt verwacht. De minister wijst in dat kader terecht op het feit dat uit dat advies wel volgt dat de benodigde zorg in Iran aanwezig is en er zorgvuldige voorwaarden worden voorgesteld voor de reis naar Iran. Uit de verklaring van de huisarts die eiseres in beroep heeft overgelegd volgt geen ander beeld. De huisarts benadrukt weliswaar dat eiseres ernstig dementerend is en zichzelf niet kan redden zonder verpleeghuiszorg, maar zij bevestigt niet de stelling van eiseres dat haar toestand ernstig zal verslechteren door de enkele verplaatsing uit haar vertrouwde omgeving. Het BMA heeft bij nota van 16 mei 2025 gereageerd op deze informatie van de huisarts. Het heeft geconcludeerd dat deze informatie geen aanleiding gaf tot aanpassing van het advies van 21 maart 2023. Ter zitting heeft de minister terecht benadrukt dat deze nota door eiseres niet is betwist en er geen aanleiding was tot het doen van nader onderzoek door het BMA of door de minister. Het is aan eiseres om die concrete aanknopingspunten aan te voeren die aanleiding geven om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van het advies van het BMA. De rechtbank oordeelt dat de minister in dit geval terecht concludeert eiseres daarin niet is geslaagd. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de zorg toegankelijk voor eiseres? En wie had dat aannemelijk moeten maken?
7. Eiseres betoogt dat de medische zorg niet toegankelijk is voor haar. Uit het advies van het BMA blijkt dat de minister ervan uitgaat dat de benodigde zorg beschikbaar is in een privékliniek. Dit kost veel geld en eiseres heeft geen geld tot haar beschikking. Zij kan geen enkele betaling verrichten. Zij is ook niet in staat om zichzelf een inkomen te verschaffen. Het ontbreekt haar aan een sociaal netwerk in Iran. Ook kan zij niet terugvallen op de in het besluit genoemde familieleden. Eiseres kan niets zelfstandig en heeft ook niemand die iets voor haar kan doen. De enkele stelling dat eiseres zou kunnen worden overgedragen aan een behandelaar van het Arad Nursing Home in [plaats] is onvoldoende om aan te nemen dat de fysieke overdracht aan die instelling ook echt mogelijk is. Dit had de minister moeten nagaan. Eiseres heeft dit zelf geprobeerd, maar zij heeft geen reactie gekregen. Ter zitting heeft eiseres benadrukt dat zij door haar toestand niet zelf aan bewijsstukken kan komen over de toegankelijkheid van de noodzakelijke zorg. Dat het daarom aan de minister was om dit na te gaan volgt volgens eiseres uit een tweetal uitspraken van de Afdeling van 7 april 2023
7.1. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling is het aan de eiseres is om aannemelijk te maken dat zij op grond van haar slechte gezondheidstoestand een reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM omdat de benodigde zorg voor haar niet toegankelijk is.
7.1.1. De rechtbank oordeelt dat de minister in dit geval terecht concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat de zorg voor haar niet toegankelijk is. Hierbij heeft de minister mogen betrekken dat eiseres geen inzicht heeft gegeven in haar vermogen en de verwachte kosten van de behandeling. Bovendien heeft zij geen verklaringen van zorgverzekeraars of overheidsinstanties overgelegd waaruit blijkt dat zij de voor haar noodzakelijke behandeling niet vergoed krijgt of dat zij niet in aanmerking komt voor overheidssteun in Iran. Ook haar stelling dat zij niet kan terugvallen op haar twee zoons of op andere familie of derden is niet onderbouwd. Dit terwijl het aan eiseres is om haar stellingen dat het haar ontbreekt aan een sociaal netwerk en zij niet kan terugvallen op familie aannemelijk te maken.
7.1.2. De rechtbank volgt niet het betoog van eiseres dat uit de uitspraak van de Afdeling van 3 november 2022 blijkt dat het niet aan eiseres zelf, maar aan de minister is om nader onderzoek te doen naar de toegankelijkheid van de zorg voor eiseres in Iran. In die zaak heeft de vreemdeling wel eerst aannemelijk gemaakt dat de zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk was en was het daarna aan de minister om nader onderzoek te doen. De vreemdeling, die moest terugkeren naar Nigeria, had in dat geval inzicht gegeven in zowel de situatie van de algemene gezondheidszorg in Nigeria, als in de kosten van zijn behandeling. Ook had hij inzichtelijk gemaakt hoe die kosten zich verhouden tot het gemiddelde inkomen van een laaggeschoolde werknemer in Nigeria. Hieruit volgde logischerwijs de conclusie dat en waarom het niet aannemelijk was dat zijn netwerk, voor zover aanwezig, hem kon helpen bij het dragen van die kosten. Omdat hij daarmee tevens aannemelijk had gemaakt dat de zorg voor hem niet toegankelijk was, was de minister gehouden om nader onderzoek te doen.
7.1.3. Ook in de uitspraak van de Afdeling van 7 april 2023 had de betreffende vreemdeling zijn standpunten wel onderbouwd met stukken en daarmee aannemelijk gemaakt dat hij de kosten van de noodzakelijke medische zorg niet kon betalen. Ook had hij zowel stukken overgelegd waaruit bleek dat zijn familie hem financieel niet kon helpen als stukken waaruit bleek dat hij zich niet kon verzekeren. Dit is anders dan in de zaak van eiseres. Eiseres heeft die eerste stap niet gezet. Zij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de zorg voor haar niet toegankelijk is. Aan de tweede stap komt de minister dan niet toe. Er is dan immers geen aanleiding voor de minister om nader onderzoek te doen naar de gevolgen van uitzetting. De minister stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat eiseres in dit geval niet aannemelijk heeft gemaakt dat de benodigde zorg voor haar niet toegankelijk is en hij geen aanleiding had om nader onderzoek te doen. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de hoorplicht geschonden?
8. Eiseres betoogt tot slot dat de minister haar in de bezwaarprocedure had moeten horen, zodat hij zelf had kunnen constateren dat zij een zeer kwetsbare vrouw is. Zij is op hoge leeftijd en kan onmogelijk worden uitgezet naar Iran, omdat dat in strijd is met de artikelen 3 en 8 van het EVRM. De minister heeft niet goed gemotiveerd waarom hij afziet van het horen van eiseres. Eiseres wijst daarbij op de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022.
8.1. In artikel 7:3, onder b, van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de minister af kan zien van het horen van de belanghebbende indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Dat is, aldus de Afdeling in haar uitspraak van 6 juli 2022, het geval indien er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. De belanghebbende dient in zijn bezwaarschrift concreet en toegespitst op zijn situatie toe te lichten waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit en welk concreet belang hij heeft bij een hoorzitting. Naarmate de belanghebbende meer inspanningen heeft verricht om de benodigde informatie te krijgen, zal hij eerder worden uitgenodigd voor een hoorzitting. Als er beslisruimte is en de beoordeling sterk afhankelijk is van de omstandigheden van het geval, zoals hier, is in beginsel het uitgangspunt dat de belanghebbende wordt gehoord.
8.1.1. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat hij ervan mocht afzien om eiseres te horen omdat het bezwaar kennelijk ongegrond is. Ook heeft hij dat standpunt in het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd. De minister heeft eiseres, voorafgaand aan het primaire besluit, tot tweemaal toe expliciet de gelegenheid geboden om aannemelijk te maken dat de benodigde zorg voor haar niet toegankelijk is in Iran. Desondanks heeft zij geen concrete, op haar situatie van toepassing zijnde stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Ook in bezwaar heeft eiseres geen nieuwe stukken overgelegd waaruit blijkt dat de benodigde zorg voor haar niet toegankelijk is. Dit had de minister dus ook geen aanleiding moeten geven om eiseres te horen. Het feit dat eiseres ter zitting heeft benadrukt dat zij gehoord wilde worden, zodat de minister had kunnen constateren dat eiseres kwetsbaar en op leeftijd is, maakt die conclusie niet anders. De minister heeft op zitting terecht opgemerkt dat die constatering niet had geleid tot een andere uitkomst van het besluit. De leeftijd en de medische situatie van eiseres zijn immers niet in geschil. Het BMA heeft die feiten bovendien betrokken in haar advies en geconcludeerd dat, hoewel er sprake is van een medische noodsituatie, eiseres op grond daarvan geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM, omdat de benodigde zorg beschikbaar is in Iran. Het advies van het BMA is betrokken in het besluit. Anders dan eiseres betoogt, had dit de minister dus evenmin aanleiding moeten geven om haar te horen.
8.1.2. Het feit dat eiseres betoogt dat er sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM, omdat zij in Nederland medisch wordt behandeld, maakt ook niet dat zij had moeten worden gehoord. Datzelfde geldt voor het betoog dat in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM moet worden betrokken of eiseres bekend is met het land van herkomst. Eiseres heeft in bezwaar enkel gesteld dat de minister dit had moeten toetsen op grond van artikel 8 van het EVRM, maar zij heeft dit verzoek niet onderbouwd. Dit gaf de minister geen aanleiding om eiseres te horen. In de besluitvorming is gemotiveerd aangegeven dat en waarom er geen sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM. De minister heeft een belangenafweging gemaakt. Hij heeft hierbij meegewogen dat het enkele feit dat eiseres in Nederland een medische behandeling ontvangt niet voldoende is om een schending van het recht op privéleven aan te nemen. Dit standpunt is overigens door eiseres in beroep ook niet betwist. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en de minister de aanvraag voor toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 terecht heeft afgewezen. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. van der Lee, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Göbel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Op 15 juni 2023 is een gecorrigeerde versie van dit advies uitgebracht in verband met een verwijzing naar een onjuist brondocument in de eerdere versie.
Wet langdurige zorg.
Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.
Werkinstructie 2023/12 van 25 oktober 2023.
Onder meer ABRvS 16 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:826.
ABRvS 7 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1400.
ABRvS 3 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3134.
Onder meer ABRvS 23 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:744.
ABRvS 23 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:744, r.o. 3.1.
EHRM 13 december 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810, r.o. 187 en 191.
ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
ABRvS 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918, r.o. 5 e.v.