Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13679 - Rechtbank Den Haag - 22 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1367922 juli 2025Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Arnhem

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.30434

(gemachtigde: mr. E. Stap),

en

Procesverloop

  1. De minister heeft op 9 mei 2025 de maatregel van bewaring aan eiser opgelegd.[1] Deze maatregel duurt nog voort.

1.1. De rechtbank heeft deze maatregel van bewaring eerder getoetst. Op dit eerste beroep heeft zij beslist met haar uitspraak van 10 juni 2025.[2]

1.2. Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om een schadevergoeding. De minister heeft vervolgens een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.

1.3. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 16 juli 2025 gesloten en bepaald dat de zaak niet op een zitting zal worden behandeld.[3]

Beoordeling door de rechtbank

  1. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.[4]

2.1. Uit de uitspraak van 10 juni 2025 volgt dat de maatregel tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 3 juni 2025) rechtmatig is.

  1. Eiser heeft in zijn reactie op de voortgangsrapportage laten weten dat hij zich refereert aan het oordeel van de rechtbank over de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank ziet in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel van bewaring niet (langer) is voldaan,[5] zodat de rechtbank geen reden ziet om het beroep van eiser gegrond te verklaren.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en de maatregel van bewaring in stand blijft. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af. De minister hoeft de proceskosten van eiser niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Deze maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Rb. Den Haag (zp Arnhem) 10 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10074.

Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.

Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.


Voetnoten

Deze maatregel van bewaring is gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).

Rb. Den Haag (zp Arnhem) 10 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10074.

Dit is mogelijk op grond van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.

Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.

Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.