ECLI:NL:RBDHA:2025:13459 - Rechtbank Den Haag - 23 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14538
(gemachtigde: mr. I.M. Hidding),
en
(gemachtigde: B.H. Wezeman).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de asielaanvraag van eiser als bedoeld in artikel 28 van de Vw
[1] . Eiser is het hier niet mee eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de asielaanvraag.
Procesverloop
- Eiser heeft op 10 december 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 21 maart 2025 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2. De minister heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de minister. Ook was de voogd van eiser aanwezig.
2.4. De rechtbank heeft aan het einde van de zitting de zaak geschorst om te beslissen op het schorsingsverzoek van de minister. De rechtbank heeft dit verzoek op 17 juni 2025 afgewezen en het onderzoek gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Het asielrelaas
- Eiser legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij tot de Oromo bevolkingsgroep behoort en dat hij is gevlucht vanwege de onstabiele situatie in Oromia. Eiser is in Nederland gaan protesteren en hij heeft deelgenomen aan een vergadering van Jawal Mohammed. Eiser denkt dat hij zichtbaar is in de media die ook in Ethiopië te zien is. Hij vreest daardoor bij terugkeer problemen te krijgen.
Het bestreden besluit
-
Het asielrelaas van eiser bestaat de minister uit de volgende drie asielmotieven:
-
Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
-
Discriminatie wegens het zijn van Oromo; en
-
Deelname aan politieke activiteiten in Nederland.
4.1. De minister gelooft deze drie asielmotieven, maar volgens de minister heeft eiser geen discriminatie meegemaakt wat heeft geleid tot een dusdanige beperking van de bestaansmogelijkheden dat het voor hem onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Verder stelt de minister dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer zal worden opgepakt door de Ethiopische overheid, omdat hij politieke activiteiten heeft verricht voor de Oromo-beweging in Nederland. Volgens de minister valt eiser niet onder het risicoprofiel van een activist, zoals genoemd in de Vc 2000.
Had de minister de vrees voor rekrutering als apart asielmotief moeten opnemen? 5. Eiser voert aan dat zijn vrees om te worden gerekruteerd ten onrechte niet als zelfstandig asielmotief is aangemerkt. De overweging van de minister dat die vrees een beroep is op de algemene situatie van het land van herkomst en om die reden niet aangemerkt kan worden als een apart asielmotief, is volgens eiser onbegrijpelijk. Op de zitting is erkend dat de minister dit asielmotief wel inhoudelijk heeft getoetst.
5.1. De minister heeft op de zitting het standpunt ingenomen dat niet zozeer sprake is van een gebrek, omdat de vrees om gerekruteerd te worden wel inhoudelijk is getoetst, maar dat hij het persoonlijk wel als asielmotief zou hebben opgenomen. Volgens de minister is eiser hierdoor niet in zijn belangen is geschaad. Desgevraagd heeft minister verzocht om toepassing van artikel 6:22 van de Awb
- De rechtbank is, mede gelet op het standpunt van de minister op de zitting, van oordeel dat de vrees van eiser om te worden gerekruteerd ten onrechte niet als apart asielmotief is benoemd, maar dat dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. Omdat de minister die vrees wel inhoudelijk heeft getoetst, is eiser niet in zijn belangen geschaad. Of dit inhoudelijke oordeel juist is, zal de rechtbank verderop bespreken onder het kopje ‘Rekrutering’.
Problemen van eisers vader
Politieke overtuiging
- Eiser stelt - voor zover van belang - dat de minister de verklaringen in onderlinge samenhang moet bezien: de geloofwaardig geachte problemen van de vader van eiser en de daarbij horende negatieve belangstelling van de autoriteiten, dat eiser duidelijk zichtbaar is op een video van een bijeenkomst met Jawar Mohammed en de repressie van de Oromo door de autoriteiten. De minister heeft dit niet gedaan. Hier komt bij dat de minister onvoldoende heeft onderzocht wat eiser bij een mogelijke terugkeer naar Ethiopië met zijn politieke mening wenst te gaan doen. Verder stelt eiser dat het aannemelijk is dat de Ethiopische autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van eisers politieke activiteiten in Nederland.
7.1. De minister heeft - voor zover van belang - op de zitting gesteld dat de geloofwaardig geachte problemen van vader wel bij de beoordeling van eisers vrees bij terugkeer zijn betrokken, maar dat dit wellicht expliciteter had gekund. Van belang is voor de minister dat eiser zelf geen problemen heeft ondervonden en de problemen van de vader te maken had met diens eigen politieke activiteiten. De minister heeft op de zitting erkend dat het bestreden besluit op het punt van wat eiser bij terugkeer met zijn politieke mening zou willen doen en welk risico hij daardoor bij terugkeer zou lopen, onvoldoende is gemotiveerd. De minister heeft ten aanzien van dit punt om schorsing van de behandeling van het beroep gevraagd om te bezien of het gebrek kan worden hersteld of niet.
- De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de minister op de zitting heeft bevestigd dat geloofwaardig is dat regelmatig huiszoekingen bij eiser thuis plaatsvonden vanwege de politieke activiteiten van zijn vader. Ook wordt geloofd dat de vader van eiser regelmatig is meegenomen en in detentie heeft gezeten. Verder is op de zitting door de minister erkend dat die geloofwaardig geachte huiszoekingen en detentie van eisers vader niet expliciet zijn betrokken bij de beoordeling of eiser als vluchteling moet worden beschouwd.
8.1. De rechtbank is van oordeel dat de minister zowel de politieke activiteiten die eiser bij terugkeer wil ondernemen als de geloofwaardig geachte problemen van eisers vader onvoldoende heeft betrokken in haar beoordeling. In de besluitvorming gaat de minister ervanuit dat eiser bij een gedwongen terugkeer geen politieke activiteiten gaat verrichten.
Gelet op deze verklaringen kan de motivering in het bestreden besluit dat eiser bij terugkeer geen politieke activiteiten gaat verrichten niet standhouden. Daar komt bij dat de minister de geloofwaardig geachte problemen van eisers vader niet heeft betrokken bij de vraag of eiser een gegronde vrees voor vervolging heeft als hij bij terugkeer vergelijkbare politieke activiteiten zou verrichten. De rechtbank volgt de minister op de zitting niet dat dit impliciet uit de besluitvorming zou blijken. Hoewel de problemen van de vader zijn meegewogen onder het kopje ‘discriminatie’ in de beschikking, is dit niet dezelfde context en beoordeling als de verwachte problemen van eiser bij terugkeer naar Ethiopië vanwege zijn politieke activiteiten. Ook volgt de rechtbank de minister niet dat dit blijkt uit de overwegingen onder het kopje ‘deelname aan politieke activiteiten in Nederland’ in het voornemen. Daar staat alleen dat niet is gebleken dat de familie van eiser problemen heeft ondervonden in Ethiopië dankzij de politieke activiteiten van eiser in Nederland. Dit betekent dat sprake is van een motiveringsgebrek. De rechtbank vernietigt op dit punt het bestreden besluit.
8.2. Omdat een nadere motivering van de minister op dit punt ontbreekt, kan de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand te laten. De overige beroepsgronden die zien op de politieke overtuiging behoeven daarom geen nadere bespreking.
Artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn 9. Eiser stelt zich - voor zover van belang - op het standpunt dat de individuele omstandigheden onvoldoende zijn meegewogen in de beoordeling van de minister of sprake is van een reëel risico op ernstige schade vanwege de door de minister aangenomen laagste gradatie van willekeurig geweld.
9.1. De minister heeft - voor zover van belang - zich op het standpunt gesteld dat voor Oromia sprake is van de laagste gradatie (III) van artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn. Eiser heeft, volgens de minister, niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat hij zelf te vrezen heeft. De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van risico verhogende omstandigheden. De minister heeft op de zitting aangegeven dit wel te willen meenemen bij een mogelijke bestuurlijke lus.
10. De rechtbank oordeelt dat in het bestreden onvoldoende kenbaar is gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde persoonlijke omstandigheden, zoals zijn minderjarigheid en het hebben van een vader die in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat, niet kan worden beschouwd als risico verhogende factoren in het licht van het willekeurig geweld dat in Oromia plaatsvindt. De stelling van de minister op de zitting dat dit uit de besluitvorming blijkt, volgt de rechtbank niet. Nergens in de besluitvorming wordt beoordeeld waarom de geloofwaardig geachte problemen van eisers vader en de verklaring van eiser dat hij bij terugkeer vergelijkbare politieke activiteiten wil verrichten, in het licht van de veiligheidssituatie, niet voldoende is voor het aannemen van een reëel risico op ernstige schade in zin van artikel 15c.
10.1. De rechtbank zal hierna beoordelen of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven. De minister heeft op de zitting beargumenteerd dat de problemen van eisers vader niet op eiser zelf zien en daarom geen sprake is van een risico verhogende factor. De rechtbank vindt dit onvoldoende motivering om de rechtsgevolgen in stand te laten. Het is de rechtbank onduidelijk gebleven wat maakt dat de ondervonden problemen van de vader van eiser geen risico verhogende factor voor eiser zelf zou kunnen zijn. De minister heeft daarbij niet betrokken dat eiser heeft verklaard dat hij bij terugkeer zelf vergelijkbare politieke activiteiten als zijn vader wil verrichten en de problemen die eisers vader daardoor heeft ondervonden geloofwaardig zijn bevonden. Ook is niet meegenomen of de minderjarigheid van eiser een risico verhogende factor is. Daar komt bij dat ook niet is gemotiveerd hoe deze aspecten zich verhouden tot het willekeurige geweld in Oromia. De overige beroepsgronden die zien op de beoordeling van 15c behoeven geen nadere bespreking.
Rekrutering
11. Eiser vreest bij terugkeer voor gedwongen rekrutering. Ter onderbouwing van die vrees, heeft eiser verwezen naar een in de zienswijze overgelegd artikel uit de Addis Standard van 6 december 2024. In dit artikel staat dat de EHRC
11.1. De minister stelt zich op het standpunt dat in het bestreden besluit gemotiveerd uiteen is gezet waarom het niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer te vrezen heeft voor gedwongen rekrutering. Volgens de minister volgt uit de berichtgeving niet dat sprake is van gestructureerd overheidshandelen, noch dat sprake is van grote aantallen jongeren die worden geronseld. De enkele omstandigheid dat eiser mogelijk het slachtoffer zou kunnen worden van gedwongen rekrutering is onvoldoende voor een geslaagd beroep op artikel 3 EVRM.
- De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat de minister in het bestreden besluit het standpunt heeft ingenomen dat in Ethiopië geen sprake is van gedwongen rekrutering. In het verweerschrift daarentegen neemt de minister het standpunt in dat gedwongen rekrutering wel plaatsvindt, maar dat niet blijkt dat sprake is van gestructureerd overheidshandelen en dat ook niet is gebleken dat sprake is van grote aantallen jongeren die worden geronseld. Dit betekent dat het bestreden besluit een motiveringsgebrek en zorgvuldigheidsgebrek bevat, omdat de minister in het besluit, ondanks de overgelegde informatie in de zienswijze, ten onrechte het standpunt innam dat geen sprake is van gedwongen rekrutering. De rechtbank vernietigt ook op dit punt het bestreden besluit.
12.1. Hierna zal de rechtbank beoordelen of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven. In het verweerschrift en op de zitting stelt de minister zich op het standpunt dat de gedwongen rekrutering niet wijdverspreid en op grote schaal plaatsvindt. Dit volgt onder meer uit informatie van ACLED
12.2. De rechtbank acht deze motivering onvoldoende. De minister stelt zich namelijk op het standpunt dat sprake is van gedwongen rekrutering, maar heeft niet nader onderbouwd waarom zij uitgaat van niet wijdverspreide rekrutering die niet op grote schaal plaatsvindt. Het enkele ontbreken van cijfers in ACLED is daarvoor onvoldoende, omdat vaststaat dat sprake is van gedwongen rekrutering. Dit betekent dat de rechtbank de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit niet in stand kan laten.
Conclusie en gevolgen
- De minister heeft de aanvraag ten onrechte afgewezen als ongegrond. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank heeft hiervoor onder 8.2., 10.1. en 12.2. al geoordeeld dat de rechtsgevolgen niet in stand kunnen blijven. De minister heeft op de zitting gevraagd om nog een keer goed naar de zaak te mogen kijken, waarbij eventueel het gebrek in het bestreden besluit hersteld kan worden via mogelijk een aanvullend gehoor en een aanvullend besluit.
13.1. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toepassen van een bestuurlijke lus.
13.2. De minister dient opnieuw op de aanvraag van eiser te beslissen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. Gelet op de leeftijd van eiser stelt de rechtbank hier een termijn van acht weken voor. Mocht nader onderzoek, zoals een aanvullend gehoor, nodig zijn dan stelt de rechtbank de termijn vast op twaalf weken. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een proceskostenvergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Vreemdelingenwet 2000.
Zie C7/14.3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
Algemene wet bestuursrecht.
Bestreden besluit, pagina 3, laatste alinea.
Nader gehoor, pagina 19, bovenaan.
Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:2927).
Ethiopian Human Rights Commission.
VOA News, Report says Ethiopia forces military recruitment, including minors, 10 januari 2025.
Armed Conflict Location and Event Data.
Team Onderzoek en Expertise Land en Taal.
Artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb.
Vgl. de uitspraken van de Afdeling van 4 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4061), r.o. 4.1. en 17 maart 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:592), r.o. 8.1.