ECLI:NL:RBDHA:2025:13302 - Rechtbank Den Haag - 22 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.14622 en NL25.14624
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[naam] , V-nummer: [nummer] , verzoeker
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en
de minister van Asiel en Migratie,
(gemachtigde: mr. R.M. Koning).
Inleiding
- Bij besluit van 26 maart 2025 (het bestreden besluit) heeft de minister aan verzoeker een terugkeerbesluit opgelegd met een vertrektermijn van 28 dagen.
1.1. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep
1.2. De minister heeft het terugkeerbesluit per 15 april 2025 ingetrokken nadat in beroep is gebleken dat verzoeker rechtmatig verblijf in Nederland heeft.
1.3. Verzoeker heeft vervolgens het beroep en het verzoek een voorlopige voorziening te treffen ingetrokken en gelijktijdig verzocht om verweerder te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten en het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
1.4. De minister heeft op 9 mei 2025 met een verweerschrift op dit verzoek gereageerd.
1.5. De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 23 juni 2025 op zitting behandeld. Verzoeker en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Wettelijk kader
- De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
2.1. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.
2.2. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)
De beoordeling
- De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een tegemoetkomen door de minister zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank legt dit hierna uit.
3.1. Voorop staat dat een terugkeerbesluit alleen kan worden opgelegd als niet (meer) sprake is van rechtmatig verblijf.
- Naar het oordeel van de rechtbank was er op 26 maart 2025, de datum waarop het terugkeerbesluit is genomen, geen sprake van rechtmatig verblijf. Uit het dossier blijkt dat de mvv-visumsticker op 10 december 2024 is afgegeven. Tijdens de geldigheidsduur van de mvv, 90 dagen, had verzoeker rechtmatig verblijf in Nederland (de vrije termijn).
[6] Op 28 maart 2025 was deze vrije termijn verstreken. Anders dan verzoeker betoogt, gold er op die datum nog geen verblijfsvergunning. In de Vw en het Vb is immers bepaald dat de houder van een geldige mvv zich binnen drie dagen na binnenkomst in Nederland moet melden, waarna binnen twee weken ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd wordt verleend onder dezelfde beperking als die waaronder de machtiging tot voorlopig verblijf is verleend.[7] Het is weliswaar zo dat de verblijfsvergunning dan volgens de hoofdregel wordt verleend met ingang van de dag na de dag waarop de machtiging tot voorlopig verblijf aan de vreemdeling in persoon is afgegeven[8] , maar dit laat onverlet dat de aanmelding een vereiste is om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning. In dit geval heeft verzoeker zich pas op 2 april 2025, dus na het aflopen van de vrije termijn, gemeld. Hoewel de mvv toen niet meer geldig was en er een weigeringsgrond was[9] , is aan verzoeker toch een verblijfsvergunning verleend.
4.1. Omdat op 28 maart 2025 geen sprake was van rechtmatig verblijf, was de minister op dat moment bevoegd een terugkeerbesluit te nemen. Dat de minister dit besluit later heeft ingetrokken, maakt niet dat sprake is van onrechtmatigheid van dat terugkeerbesluit.
4.2. De rechtbank wijst het verzoek om een vergoeding van de proceskosten af. De minister hoeft het griffierecht ook niet aan verzoeker terug te betalen.
Beslissing
De rechtbank/de voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om de minister te veroordelen in de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak? Als u het niet eens bent met de uitspraak over de proceskostenvergoeding, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
NL25.14622.
NL25.14624.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 18 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX1816 en 28 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:180.
Artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Machtiging tot voorlopig verblijf.
Artikel 2r, artikel 8, onder a en i, en artikel 12 van de Vw.
Artikel 14, tweede lid, artikel 54, eerste lid onder e, van de Vw en artikel 4.47 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Artikel 3.57, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Zie artikel 3.71 van het Vb.