ECLI:NL:RBDHA:2025:13287 - Rechtbank Den Haag - 4 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.1172
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser
(gemachtigde: mr. L. Leenders),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. Y.M. van der Lei).
Inleiding
- In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van eiser om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER
[1] .
1.1. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 27 mei 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 13 december 2024 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 10 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, A.K. Umar als tolk en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
-
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Ghanese nationaliteit. Eiser heeft op 4 januari 2024 een aanvraag ingediend voor de afgifte van een document voor ‘duurzaam verblijf Burgers van de Unie’. Eiser had sinds 1 maart 2019 verblijf bij zijn toenmalige partner, [referente] (referente). Referente heeft de Oostenrijkse nationaliteit. Verweerder heeft in de beschikking van 27 mei 2024 eiser bericht dat zijn verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan op 13 augustus 2019 is geëindigd, omdat hij sinds die datum niet meer samenwoont met referente.
-
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de voorwaarde dat hij vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad in Nederland en hij niet voldoet aan één van de uitzonderingen.
[2] Verder heeft verweerder een belangenafweging gemaakt in het kader van de toelaatbaarheid van de verwijdering, maar deze is in het nadeel van eiser uitgevallen. Daarnaast heeft eiser niet aangetoond dat er sprake is van gezins- en familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM[3] met zijn kind [minderjarige] . Ten slotte heeft verweerder ambtshalve een belangenafweging gemaakt in het kader van eisers privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, ook deze belangenafweging is in zijn nadeel uitgevallen.
Wat vindt eiser in beroep?
- Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Verweerder heeft in de belangenafweging niet alle feiten en omstandigheden meegewogen. Ook is op zitting gebleken dat eiser niet twee, maar drie minderjarige kinderen in Nederland heeft, waarvan een zoon met de Nederlandse nationaliteit. Ten aanzien van zijn zoon heeft eiser verschillende stukken en foto’s overgelegd die verweerder niet heeft meengenomen in zijn besluitvorming. Verder heeft de vaststelling dat eisers verblijfsrecht is geëindigd en zijn mogelijke terugkeer naar Ghana een negatieve impact op het welzijn en de ontwikkeling van zijn zoon [minderjarige] .
Wat is het oordeel van de rechtbank?
- De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Op zitting heeft eiser verduidelijkt dat de beroepsgronden alleen zien op de gemaakte belangenafweging in het kader van eisers privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
5.1. Uit vaste jurisprudentie van het EHRM en van de hoogste bestuursrechter volgt dat bij aanvragen op grond van artikel 8 van het EVRM er een ‘fair balance’ moet worden gevonden tussen het belang van de vreemdeling en diens familie enerzijds, en het Nederlandse algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds.
5.2. De rechtbank stelt vast dat verweerder – in het kader van eisers privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM – een belangenafweging heeft gemaakt en heeft geconcludeerd dat die afweging niet in eisers voordeel uitvalt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder bij deze afweging alle door eiser naar voren gebrachte feiten en omstandigheden betrokken. Eisers stelling dat verweerder onvoldoende heeft meegewogen dat eiser twee kinderen heeft in Nederland, leidt niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft in de belangenafweging meegewogen dat eiser een kind heeft met zowel de Nederlandse als de Oostenrijkse nationaliteit, maar heeft in het nadeel meegewogen dat eiser slechts elf maanden met zijn kind heeft samengewoond. Ook heeft eiser aangegeven dat hij niet het gezag heeft over zijn kind of dat hij zijn kind inmiddels heeft erkend. Ook heeft verweerder in het nadeel kunnen meewegen dat eiser verder geen bijzondere omstandigheden heeft aangedragen en dat niet is gebleken van een objectieve belemmering om naar Ghana terug te keren. Eiser heeft het grootste gedeelte van zijn leven in Ghana gewoond, spreekt de taal en is bekend met de cultuur. Verweerder heeft er in het nadeel kunnen meewegen dat eiser – ondanks dat hij stelt sinds mei 2016 in Nederland te verblijven – slechts een korte periode van vijf maanden rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en dat hij een klein beetje Nederlands spreekt. Dat eiser tijdens zijn verblijf in Nederland sociale banden heeft opgebouwd, is een logisch gevolg van zijn verblijf hier, maar maakt ook niet dat eiser door dit enkele feit een bijzonder sterke binding heeft met Nederland. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiser mogen betrekken dat eiser arbeid in loondienst verricht zonder een geldige verblijfsvergunning en dat hij, nadat zijn verblijfsrecht als gemeenschapsonderdaan was geëindigd, nog twee maanden een werkloosheidsuitkering heeft ontvangen. Tot slot heeft verweerder eiser erop mogen wijzen dat het hebben van een eigen woning niet zo bijzonder is dat op grond hiervan een verblijfsrecht ontstaat.
5.3. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M. de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zoals bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Zie artikel 8.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Onder meer uiteengezet in de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:73 en 28 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:974.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:964.
Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 13 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2661, en 7 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1920.