ECLI:NL:RBDHA:2025:13277 - Rechtbank Den Haag - 9 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.12470 en NL25.12474
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 9 juli 2025 in de zaken tussen
[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker, hierna: eiser
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en
de minister van Asiel en Migratie, verweerder
(gemachtigde: mr. D.A.H. van den Tillaar).
Inleiding
- In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsdocument EU/EER.
[1] Ook wordt uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorzienig van eiser.
1.1. Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 1 mei 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 7 maart 2025 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 26 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, referente, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
-
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1983 en heeft de Turkse nationaliteit. Eiser heeft op 21 september 2023 een aanvraag ingediend voor een document als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vw
[2] waaruit het rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan blijkt voor het doel: ‘Familielid van een burger van de Unie’ als ongehuwde partner van [referente] (referente). Referente heeft de Griekse nationaliteit. -
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat eiser en referente ten minste zes maanden feitelijk hebben samengewoond. Ook heeft eiser niet op andere wijze aangetoond dat hij en referente ten minste zes maanden een duurzame relatie onderhouden en om die reden heeft verweerder eiser niet aangemerkt als ongehuwde partner van referente.
[3] De familierechtelijke relatie tussen eiser en referente is namelijk niet aangetoond.
Wat vindt eiser in beroep?
- Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Eiser heeft ten eerste een grote hoeveelheid aan stukken overgelegd waaruit de relatie tussen hem en zijn referente blijkt. Eiser voert onder meer aan dat hij en referente langer dan zes maanden gezamenlijk in de BRP
[4] staan geregistreerd en dus meer dan zes maanden samenwonen. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte in eisers nadeel meegewogen dat de gegevens van referente zijn gebruikt in een andere aanvraag. Verweerder heeft opnieuw geen inzage in deze andere aanvraag gegeven, ondanks dat referente de gevraagde volmacht heeft overgelegd. Ten slotte heeft verweerder de hoorplicht in bezwaar geschonden.[5]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
- De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Duurzame relatie en samenwoning
- Op grond van artikel 8.7, vierde lid, van het Vb kan een ongehuwde partner van een Unieburger een aanvraag voor afgifte van een EU/EER document doen als zij een deugdelijk bewezen duurzame relatie hebben. Uit het beleid
[6] van verweerder volgt dat de ongehuwde partner en de Unieburger een duurzame relatie hebben, als zij voorafgaand aan het moment van de aanvraag of op het moment van beslissen een gezamenlijke huishouding voeren, waarbij in ieder geval gedurende die termijn feitelijk is samengewoond. Verder volgt uit het beleid dat verweerder op grond van de persoonlijke omstandigheden van het geval een relatie als duurzaam kan aanmerken als de Unieburger en de ongehuwde partner nog geen zes maanden feitelijk hebben samengewoond en zij gedurende tenminste zes maanden een duurzame relatie onderhouden. Verweerder kan daarbij in ieder geval de volgende relevante aspecten betrekken die aan kunnen tonen dat er emotionele en affectieve banden zijn aangegaan, die maken dat sprake is van een duurzame relatie: de duur van de gezamenlijke huishouding, het dragen van zorg voor elkaar, het hebben van een gezamenlijk kind en daar de gezamenlijke zorg voor dragen, het hebben van gezamenlijke financiële verplichtingen of banden, samenwoning in het verleden en/of de frequentie van het contact en elkaar zien. In alle gevallen moet het gaan om een bestaande duurzame relatie.
6.1. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder de aanvraag heeft afgewezen, omdat eiser aan de hand van de overgelegde bewijsstukken niet heeft aangetoond en niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij minimaal zes maanden feitelijk samenwoont met referente en dat tussen hen sprake is van een duurzame relatie. Verweerder heeft in die conclusie betrokken dat eiser in bezwaar weliswaar bewijsstukken heeft overgelegd – zoals de inschrijving in de BRP, foto’s, whatsappgesprekken in de Turkse taal, een relatieverklaring, een huurovereenkomst, een boekingsbevestiging van een reis naar Turkije, een boeking bij Europarcs Zuiderzee, bonnetjes van een bezoek aan Madurodam, verschillende facturen, een afsprakenkaart van de tandarts, een KvK
6.2. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat eiser bij zijn aanvraag de duurzame en exclusieve relatie met referente niet aannemelijk heeft gemaakt. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder in de herstelverzuimbrief van 19 september 2024 een uitputtende lijst van documenten heeft opgesomd die hij nog nodig had voor de beoordeling van het bezwaarschrift. Eiser en referente hebben vervolgens op alle punten van deze brief nadere stukken ingeleverd, zoals opgesomd onder rechtsoverweging 6.1. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiser met de overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij en referente een duurzame en exclusieve relatie hebben. De rechtbank overweegt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat eiser en referente al een lange tijd samenwonen. Ook heeft eiser meerdere facturen en poststukken overgelegd om het daadwerkelijk samenwonen te onderbouwen. Ondanks dat deze facturen en poststukken niets zeggen over oprechtheid van de relatie met referente tonen deze wel aan dat eiser al langere tijd gebruik maakt van hetzelfde adres als referente. Verweerder heeft ook onvoldoende acht geslagen op de hoeveelheid andere indicatieve bewijsstukken die iets zeggen over de samenwoning en de relatie van eiser en referente. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee nagelaten de overgelegde bewijsstukken in onderlinge samenhang te bezien. In zoverre kan het bestreden besluit dan ook niet in stand blijven. Bovendien heeft de gemachtigde van verweerder op zitting aangegeven dat de andere aanvraag – waarin referente heeft opgetreden als verblijfsgeefster voor een andere derdelander – niet het zwaartepunt in het besluit is geweest. In dat licht is de rechtbank van oordeel dat als bij verweerder naar aanleiding van de overgelegde stukken twijfels bestonden, hij de aanvraag niet als kennelijk ongegrond had kunnen afdoen.
6.3. Gelet op het voorgaande heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een duurzame en exclusieve relatie tussen eiser en referente.
Hoorplicht
7. De rechtbank is ook van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar. De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat het horen in bezwaar een essentieel onderdeel is van de bezwaarschriftenprocedure en dat de vreemdeling in beginsel wordt gehoord. Verweerder mag slechts van het horen afzien als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de gronden van bezwaar niet tot een ander besluit kunnen leiden.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is gegrond, nu sprake is van schending van de hoorplicht alsmede van een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Verweerder dient dus een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eiser, nadat eiser op dat bezwaar is gehoord. Alleen al daarom ziet de rechtbank geen aanleiding om verweerder de gelegenheid te bieden om het motiveringsgebrek te herstellen door middel van een bestuurlijke lus. De rechtbank ziet daarom ook geen aanleiding om zelf te voorzien.
-
De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt verweerder op om binnen zes weken opnieuw op het beroep van eiser te beslissen, met inachtneming van deze uitspraak.
-
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
-
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser het griffierecht terug voor zowel het beroep als het verzoek om een voorlopige voorziening. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze proceskosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.721,-.
[9]
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het bestreden besluit;
-
draagt verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit op het beroep van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.721,- aan proceskosten aan eiser;
-
veroordeelt verweerder tot betaling van € 337,- aan griffierechten aan eiser.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. P.P. Schaap, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.
Europese Unie en Europese Economische Ruimte.
Vreemdelingenwet 2000.
Zoals bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Basisregistratie Personen.
Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
Op grond van Paragraaf B10/2.2.4.5. van de Vc.
Kamer van Koophandel.
Uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1918.
1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor het verzoekschrift met waarde € 907,- per punt, wegingsfactor 1.