ECLI:NL:RBDHA:2025:13145 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.8984
[naam] , eiseres,
geboren op [geboortedatum] , van Cubaanse nationaliteit, V-nummer: [v-nummer] , (gemachtigde: mr. E. Ebes),
en
de minister van Asiel en Migratie,
(gemachtigde: mr. I. van Es).
Samenvatting
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres om afgifte van een verblijfsdocument EU/EER. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit
- Op 28 april 2023 heeft eiseres een aanvraag ingediend om afgifte van een bewijs van rechtmatig verblijf als familielid van een burger van de Unie. Eiseres bezit de Cubaanse nationaliteit en zij wenst verblijf bij haar meerderjarige dochter in Nederland die inmiddels de Nederlandse nationaliteit bezit.
2.1. In het primaire besluit van 7 december 2023 heeft de minister de aanvraag afgewezen, omdat de referente
2.2. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de afwijzing. Op 18 april 2024 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarbij eiseres en referente hun bezwaren tegen de afwijzing naar voren hebben gebracht.
2.3. Bij besluit van 16 juli 2024 op het bezwaar van eiseres is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. Het beroep tegen dit besluit is bij uitspraak van 19 december 2024 door deze rechtbank en zittingsplaats gegrond verklaard.
-
Bij het bestreden besluit van 30 januari 2025 is de minister bij de afwijzing van de aanvraag gebleven. De minister heeft geen bijkomende elementen van afhankelijkheid tussen eiseres en haar dochter aangenomen en heeft daarom in dit verband geen belangenafweging verricht. Ten aanzien van de kleinkinderen heeft de minister zich primair op het standpunt gesteld dat er geen hechte persoonlijke banden bestaan tussen eiseres en haar kleinkinderen. Subsidiair heeft de minister hechte persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen aangenomen en geconcludeerd dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van eiseres en haar kleinkinderen. Daarom valt de belangenafweging in het nadeel van eiseres uit.
-
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
-
De rechtbank heeft het beroep op 19 mei 2025, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep
[4] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister. Ook was een tolk aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank stelt vast dat deze rechtbank in de eerdere uitspraak van 19 december 2024 heeft geoordeeld dat de minister niet ten onrechte geen bijkomende elementen van afhankelijkheid heeft aangenomen tussen eiseres en haar dochter en dat daarom een belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM achterwege kan blijven. Eiseres heeft geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak aangewend en daarmee staat dit oordeel in vast. Daar komt bij dat in de huidige procedure geen beroepsgronden zijn gericht tegen de aanvullende motivering die de minister hierover in het besluit van 30 januari 2025 heeft opgenomen.
Artikel 8 EVRM
- In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 8 EVRM privéleven
- De rechtbank stelt vast dat de minister in het bestreden besluit geen aparte afweging in het kader van artikel 8 EVRM privéleven heeft gemaakt. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister verklaard dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM privéleven ingelezen dient te worden in de belangenafweging die de minister in het bestreden besluit in het kader van familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen heeft gemaakt. Volgens de gemachtigde van de minister gaat het om dezelfde feiten omstandigheden. Omdat dit laatste door de gemachtigde van eiseres niet is betwist, is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zorgvuldigheidsgebrek, maar is eiseres niet in haar belangen geschaad. De rechtbank zal dit gebrek passeren met artikel 6:22 van de Awb.
[5]
Is er sprake van familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen?
- Uit het beleid
[6] van verweerder volgt dat beschermingswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen een minderjarig kind en zijn grootouder wordt aangenomen, als uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden. Hechte persoonlijke banden is een begrip van feitelijke aard. Of daarvan sprake is, moet dus altijd worden afgeleid uit een zorgvuldige en gemotiveerde weging van de feitelijke situatie. Er moet daarbij sprake zijn van een band tussen eiseres en haar kleinkinderen die de gebruikelijke omgang overstijgt.[7] Hechte persoonlijke banden kunnen worden aangenomen wanneer de grootouder(s) voor een bepaalde periode zonder een of beide ouder(s) met de kleinkinderen hebben samengewoond, maar dit is geen vereiste. Ook in de situatie dat grootouders enige tijd met hun kleinkinderen en hun ouders hebben samengewoond, kan er onder omstandigheden sprake zijn van hechte persoonlijke banden.[8] De rechtbank moet vol toetsen of de minister alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van familieleven tussen eiseres en haar kleinkinderen. Het is aan eiseres om te stellen en zoveel mogelijk te onderbouwen uit welke feiten en omstandigheden de hechte persoonlijke banden blijken.
9.1. Eiseres voert aan dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke situatie. Eiseres heeft onder meer gewezen op de medische situatie van haar dochter, die er voor heeft gezorgd dat haar dochter vanaf april 2023 bijna een jaar uit de running is geweest en eiseres de volledige zorgtaken van de kleinkinderen heeft overgenomen. Verder is de minister er ten onrechte vanuit gegaan dat de vader van kleinkinderen aanwezig was. Hij is internationaal vrachtwagenchauffeur en maar enkele dagen per week thuis. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres hier aan toegevoegd dat er tijdens de hoorzitting onvoldoende vragen zijn gesteld over de relatie tussen eiseres en de kleinkinderen. Er zijn in het geheel geen vragen gesteld over hoe de verzorging en de opvoeding van de kinderen is georganiseerd.
9.2. Deze beroepsgrond slaagt. De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. Er is sprake van een zorgvuldigheidsgebrek. Eiseres is onvoldoende gehoord over de verzorgings- en opvoedingstaken die zij uitvoert voor haar kleinkinderen. De gemachtigde van de minister heeft op de zitting ook erkend dat er tijdens de hoorzitting nauwelijks vragen zijn gesteld over de relatie tussen eiseres en haar kleinkinderen. Dat aan het einde van het gehoor is gevraagd of één van de aanwezigen nog iets wil opmerken en dat de gemachtigde van eiseres op dat moment niets heeft aangevoerd over de verzorgings- en opvoedingstaken van eiseres richting de kleinkinderen, maakt het niet anders. Het is in de eerste plaats aan eiseres om individuele omstandigheden te stellen en zo nodig te onderbouwen. Maar gelet op hetgeen eiseres in de bezwaarfase heeft aangevoerd, had het in de rede gelegen dat de minister vragen zou stellen over de feitelijke situatie en de verzorgings- en opvoedingstaken van eiseres. Dit heeft de minister niet gedaan. Dit klemt te meer omdat eiseres na de eerdere gegronde uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats niet (opnieuw) is gehoord. Dit terwijl in die gegronde uitspraak is geoordeeld dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van hechte en persoonlijke banden gelet op de door eiseres aangevoerde omstandigheden. De op de zitting door de gemachtigde van de minister ingenomen stelling dat er geen vragen zijn gesteld omdat de feitelijke situatie duidelijk is voor de minister, volgt de rechtbank niet. Alleen al uit de verklaring van eiseres op de zitting dat haar dochter soms nachtdiensten werkt, de vader van de kinderen vier dagen per week als internationaal vrachtwagenchauffeur weg van huis is en eiseres dan de verzorgings- en opvoedingstaken op zich neemt, blijkt dat de minister onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de relevante feiten en omstandigheden. Het standpunt van de minister dat eiseres geen substantieel deel van de verzorging en opvoeding op zich neemt, acht de rechtbank, onder de hiervoor geschetste omstandigheden, niet houdbaar.
9.3. Gelet op het voorgaande is er sprake van een motiverings- en zorgvuldigheidsgebrek.
Belangenafweging
- De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er sprake is van een eerste toelating.
10.1. Eiseres voert – kort gezegd – aan dat de tegengeworpen belangen van de Nederlandse staat geen stand kunnen houden. Eiseres wijst er op dat zij ondanks de restricties op haar visum in staat is geweest om inkomen te verwerven. Eiseres zou veel meer inkomen kunnen verwerven als het haar wordt toegestaan om langer in Nederland te blijven. Eiseres woont bij haar dochter, schoonzoon en kleinkinderen in huis en daar zal geen verandering in komen.
10.2. De Afdeling heeft over het economisch welzijn overwogen dat de minister bij de belangenafweging rekening mag houden met het gegeven dat een vreemdeling afhankelijk is van overheidssteun, voor zover deze afhankelijkheid invloed heeft op het economisch welzijn van Nederland. Daarbij mag de minister niet in algemene zin wijzen op mogelijke toekomstige aanspraken die de vreemdeling zou kunnen doen op de uit algemene middelen gefinancierde faciliteiten.
10.3. De rechtbank oordeelt dat de minister, mede in het licht van de hiervoor genoemde rechtspraak van de Afdeling, niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het economische belang van de staat in dit geval in het geding is.
10.4. De motivering van de minister dat eiseres een beroep zal doen op de huizenmarkt is een toekomstige onzekere gebeurtenis, waarbij de mate van waarschijnlijkheid door de minister onvoldoende deugdelijk is gemotiveerd. Eiseres woont op dit moment bij haar dochter in huis en zij en haar dochter hebben aangegeven dat dit niet zal veranderen. De aanname van de minister dat eiseres wel op zichzelf zal willen gaan wonen en de opmerking dat het niet gebruikelijk is dat een moeder in huis blijft wonen bij haar dochter en schoonzoon getuigen van een Westers perspectief. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiseres geen beroep doet op de openbare kas. Ook is niet in geschil dat eiseres gezond en vitaal is en geen beroep doet op medische zorg en verpleeghuiszorg. Met de motivering dat eiseres niet duurzaam en structureel in haar eigen inkomen kan voorzien, miskent de minister de huidige situatie. Eiseres woont bij haar dochter en schoonzoon in huis en zij werkt. Ze werkt weliswaar niet fulltime maar ze verdient geld, heeft een zorgverzekering, en draagt bij door het betalen van premies. Met de stelling van de minister dat eiseres niet heeft onderbouwd dat ze financieel onderhouden wordt door haar dochter, gaat de minister opnieuw voorbij aan de feitelijke situatie waarin eiseres in haar eigen levensonderhoud kan voorzien aangevuld met financiële ondersteuning van haar dochter waar ze bij in huis woont. De minister heeft hiermee niet deugdelijk gemotiveerd waarom het economisch welzijn van Nederland in het geding is. Het besluit is op dit punt in strijd met artikel 3:46 van de Awb. De rechtbank ziet om die reden geen aanleiding om de overige gronden die zijn gericht tegen de gemaakte belangenafweging, te bespreken.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond gelet op rechtsoverwegingen 9.2. en 10.4. van deze uitspraak. Er is sprake van zorgvuldigheids- en motiveringsgebreken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van 30 januari 2025 en draagt de minister op om binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, omdat de vaststelling van de feiten onvoldoende is en de minister een nieuwe belangenafweging moet maken. De minister zal opnieuw op het bezwaarschrift moeten beslissen, waarbij de rechtbank de minister mee wil geven dat het gezien de gebreken die aan het bestreden besluit kleven, in de rede ligt om eiseres opnieuw te horen. Ook wil de rechtbank de minister er op wijzen dat zij in het nieuw te nemen besluit op bezwaar een expliciete afweging in het kader van artikel 8 EVRM privéleven moet maken.
11.1. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A.G. van Dijk, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
De dochter van eiseres.
Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
ECLI:NL:RBDHA:2024:21618.
Zaak NL25.8985.
Algemene wet bestuursrecht
Paragraaf B7/3.8.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Zie bijvoorbeeld het arrest van het EHRM van 26 november 2013, Vasquiez t. Zwitserland, par. 48, ECLI:CE:ECHR:2013:1126JUD000178508.
Zie de uistpraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 15 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4685, r.o. 3.3.
Artikel 3:2 en 3:46 Awb.
Vgl. de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2661, r.o. 3.1.
Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 4 december 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4912, r.o. 7.2. en 8.
Besluit proceskosten bestuursrecht