Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13134 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1313418 juli 2025Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtEuropees Recht, Mensenrechten

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Roermond

Bestuursrecht

Zaaknummer: NL25.28192

geboren op [geboortedatum] 2002, Syrische nationaliteit, (gemachtigde: mr. E. Derksen),

en

(gemachtigde: mr. M.M. van Duren).

Procesverloop

Bij besluit van 25 juni 2025 heeft verweerder een overdrachtsbesluit genomen en de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen omdat Spanje volgens verweerder verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het overdrachtsbesluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (NL25.28193).

Verweerder heeft op 7 juli 2025 een verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft het beroep gelijktijdig met het verzoek om een voorlopige voorziening op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Eiser is niet verschenen. De gemachtigden van beide partijen zijn verschenen.

Overwegingen

  1. Uit Eurodac blijkt dat eiser op 21 oktober 2024 via Spanje het grondgebied van de lidstaten is ingereisd. Gelet op deze informatie heeft verweerder op 25 mei 2025 de autoriteiten van Spanje verzocht om eiser over te nemen op grond van artikel 13, eerste lid, van de Dublinverordening. De Spaanse autoriteiten hebben hiermee ingestemd op 11 juni 2025 zodat een claimakkoord tot stand is gekomen. Verweerder heeft vervolgens het overdrachtsbesluit genomen en wil eiser op grond van dit besluit overdragen aan Spanje.

  2. Eiser voert (kort samengevat) aan dat ten aanzien van Spanje niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat sprake is van structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen. Eiser heeft concrete en actuele verklaringen afgelegd over zijn verblijf en ervaringen in Spanje in oktober 2024 en april 2025. Daarnaast verwijst eiser naar het meest recente AIDA-rapport van 30 april 2025 en de inbreukprocedure die is gestart door de Europese Commissie in verband met tekortkomingen in de opvangvoorzieningen in Spanje. Verweerder beroept zich weliswaar op algemene garanties van de Spaanse autoriteiten, maar laat het na om te toetsen of deze garanties in het individuele geval van eiser daadwerkelijk toereikend zijn. Verder stelt eiser dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd is nu hij een gemotiveerd beroep heeft gedaan op artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening.

  3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Spanje in zijn algemeenheid kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en handhaaft wat daarover reeds in het bestreden besluit staat. In dat kader verwijst verweerder verder onder meer naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 1 juli 2025[1], waarin ook het meest recente AIDA-rapport wordt besproken, en naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Middelburg, van 23 juni 2024[2]. Ook stelt verweerder dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij geen toegang heeft gekregen tot opvang in Spanje en dat hij bij onvolkomenheden of problemen moet klagen bij de Spaanse autoriteiten. Het claimakkoord garandeert daarnaast dat Spanje de asielaanvraag van eiser in behandeling zal nemen. Voor wat betreft de inbreukprocedure verwijst verweerder nog naar de uitspraak van de rechtbank, zittingsplaats Arnhem van 18 juni 2025[3], ro. 5.1. Dat het beroep van eiser op artikel 17 van de Dublinverordening onvoldoende is gemotiveerd volgt verweerder evenmin en verwijst in dat kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 februari 2025[4].

  4. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en motiveert dit als volgt.

  5. In beginsel mag ten aanzien van elke lidstaat van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan. Het Hof heeft dit herhaaldelijk uitgelegd en ook in het arrest van 29 februari 2024 in de zaak X bevestigd (arret van het Hof van 29 februari 2024 in de zaak X tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-392/22, ECLI:EU:C:2024:195, punten 43-45). In ditzelfde arrest heeft het Hof ook benoemd dat krachtens artikel 3, lid 2, tweede alinea, van de Dublin III-verordening een persoon die om internationale bescherming verzoekt, niet mag worden overgedragen aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek wanneer ernstig moet worden gevreesd dat hij als gevolg van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor verzoekers in die lidstaat een risico zou lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest. In dit arrest heeft het Hof artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening aldus uitgelegd dat de 4 Handvest-beoordeling is beperkt tot een risicotaxatie van de situatie waarin de individuele verzoeker na overdracht terecht zal komen. Het Hof heeft hier verder onder meer het navolgende over overwogen:

(…)

(…)

  1. De rechtbank overweegt dat verweerder eiser hoort, en dus een persoonlijk onderhoud aanbiedt, om na te gaan welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Verweerder moet vervolgens niet alleen -aangedragen landeninformatie en algemene informatie waarvan hij reeds op de hoogte is of niet onwetend kan zijn- betrekken bij de vraag of hij de vreemdeling mag overdragen, maar moet dus ook die door de vreemdeling afgelegde verklaringen hierbij betrekken. De rechtbank wijst hierbij op de uitspraak van de Afdeling van 4 september 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3455). In deze uitspraak heeft de Afdeling ook overwogen dat “anders dan de rechtbank heeft overwogen, hoeft de minister geen geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten over de verklaringen van de vreemdeling over zijn ervaringen in de verantwoordelijke lidstaat. De door de rechtbank gebruikte term ‘geloofwaardigheidsbeoordeling’ is verwarrend, omdat een dergelijke beoordeling alleen aan de orde is bij een inhoudelijke beoordeling van een asielaanvraag. In het kader van de Dublinverordening, en dus voor de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielaanvraag en of de vreemdeling aan de aangezochte lidstaat mag worden overgedragen, is een geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen van de vreemdeling over zijn eerdere ervaringen in de aangezochte lidstaat daarom niet relevant. In dit kader gaat het namelijk alleen om de vraag of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat er systeemfouten zijn die voor zijn overdracht relevant zijn.” De rechtbank wijst in dit verband tevens op de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 september 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:14307). In deze uitspraak heeft de rechtbank onder meer het navolgende overwogen:

(…)

(…)

  1. De eerste vraag die de rechtbank moet beoordelen is de vraag of artikel 4 Handvest in de weg staat aan de overdracht van eiser aan Spanje. Partijen zijn het niet eens of uit de algemene informatie over Spanje, zoals het AIDA-rapport en de inbreukprocedure, aanknopingspunten blijken dat in het geval van eiser niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Spanje kan worden uitgegaan. De vraag die in dit verband evenwel ook moet worden beantwoord in de onderhavige procedure is de vraag of uit de door eiser afgelegde verklaringen over zijn eerdere ervaringen in Spanje aanknopingspunten blijken dat hij na overdracht zal worden geconfronteerd met systeemfouten in de opvang en/of asielprocedure die, kort gezegd, de Jawo-drempel halen en waarbij klagen hierover bij de Spaanse autoriteiten dit niet anders maakt. In dit verband acht de rechtbank relevant dat eiser eerder door de Duitse autoriteiten is overgedragen aan Spanje en eiser dus uit eigen wetenschap kan verklaren in hoeverre een claimakkoord en de toezegging dat zijn asielaanvraag door de Spaanse autoriteiten zal worden behandeld ook daadwerkelijk een garantie is dat eiser toegang zal hebben tot de asielprocedure en de opvangvoorzieningen als verweerder het overdrachtsbesluit mag effectueren. Uit het dossier blijkt niet of eiser door Duitsland op grond van een fictief claimakkoord is overgedragen of dat de Spaanse autoriteiten hun verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag van eiser uitdrukkelijk hebben bevestigd en aanvaard. De rechtbank acht dit echter niet relevant omdat een fictief akkoord juridisch ‘dezelfde waarde’ heeft en het interstatelijk vertrouwensbeginsel onder andere inhoudt dat, zoals het Hof in het eerder genoemde arrest X ook heeft gepreciseerd “ het Unierecht steunt op de fundamentele premisse dat elke lidstaat met alle andere lidstaten een reeks gemeenschappelijke waarden deelt waar de Unie op berust, en dat elke lidstaat erkent dat de andere lidstaten deze waarden met hem delen, zoals is bepaald in artikel 2 VEU. Deze premisse impliceert en rechtvaardigt dat de lidstaten er onderling op vertrouwen dat de andere lidstaten deze waarden erkennen en het Unierecht, dat deze waarden ten uitvoer brengt, dus in acht nemen,(…).

  2. De rechtbank wijst er op dat eiser in zijn aanmeldgehoor onder meer het navolgende heeft verklaard:

(…) Kunt u uw eventuele bezwaren toelichten?

Ik heb altijd de wet gerespecteerd en ben teruggekeerd naar de autoriteiten in Spanje. Ik heb aangegeven dat ik asiel wilde aanvragen, maar uiteindelijk kwam ik op straat terecht. Er werd geen opvang voor mij geregeld. De politie liet me achter op de luchthaven in Spanje en verwees me naar een kantoor dat 'Sociaal' werd genoemd. Ik kon daar terecht voor hulp. Daar vertelden ze me dat ze niet in staat waren om me te helpen en adviseerden me om contact op te nemen met familieleden.

Heeft u om opvang gevraagd in Spanje? Ik ben bij twee verschillende organisaties geweest en heb gevraagd om een verblijfplaats, maar helaas werd ik aan mijn lot overgelaten. Ik heb met eigen ogen gezien dat er mensen op straat sliepen.

Heeft u zich tot de autoriteiten gewend voor opvang? De organisaties zijn verantwoordelijk voor het bieden van opvang. Ik ben naar de politie gegaan, maar zij verwezen me door naar de betreffende organisaties.

Bent u in het bezit van documentatie die uw verklaringen over opvang kan ondersteunen? Helaas niet. Ik heb alles wat ik had weggegooid. (…)

  1. In het voornemen is hierover overwogen dat “wordt geconcludeerd dat (alleen) de

verklaringen over wat u hebt meegemaakt in Spanje, en over de situatie in Spanje, niet tot de conclusie zal leiden dat er sprake is van structurele tekortkomingen van de asielprocedure in Spanje.” En “In aanvulling hierop wordt overwogen dat u zich bij voorkomende problemen in Spanje kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) autoriteiten van Spanje of de daarvoor aangewezen instanties. Er is niet gebleken dat de autoriteiten van Spanje u niet zouden kunnen of willen helpen.” In het besluit is dit herhaald en toegevoegd dat de Jawo-drempel niet wordt gehaald. In het verweerschrift is aangegeven dat ter zitting in reactie op de gronden over het interstatelijk vertrouwensbeginsel een beroep zal worden gedaan op een tweetal, bij het verweerschrift gevoegde, uitspraken.

  1. De rechtbank overweegt dat verweerder met deze motivering ten onrechte geen gewicht heeft toegekend aan deze verklaringen die zien op de persoonlijke ervaringen nadat eiser op grond van de Dublinverordening door de Duitse autoriteiten was overgedragen. De enkele opmerking ter zitting dat deze verklaringen niet zijn onderbouwd acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Verweerder hoeft geen geloofwaardigheidsbeoordeling te verrichten van de verklaringen om te onderzoeken of aan eiser internationale bescherming moet worden verleend. Verweerder moet echter wel ‘wat vinden’ van deze verklaringen. Verweerder dient zich hierbij te realiseren dat het vragen van bewijsmiddelen onevenredig bezwarend kan zijn als bewijs van negatieve feiten wordt verlangd. Verweerder kan weliswaar vaststellen dat eiser geen schriftelijk bewijs heeft aangedragen van de verklaringen dat hij, naar zijn zeggen, werd geweigerd in de opvang en geen toegang tot de asielprocedure heeft gehad. Verweerder dient deze verklaringen wel te bezien tegen de achtergrond van de informatie over Spanje die betrekking hebben op juist deze ‘toegangsproblemen’. Eiser heeft verklaard dat hij ‘alles wat hij had heeft weggegooid’ en deze verklaring lijkt te suggereren dat eiser wel documenten had om zijn verklaringen te staven. Ook als het niet kunnen onderbouwen van verklaringen is te wijten aan het doelbewust van bewijsmiddelen ontdoen en dus het opzettelijke handelen van eiser, ontslaat dit verweerder niet van het nagaan of artikel 4 Handvest aan de overdracht in de weg staat. De overweging dat persoonlijke ervaringen niet tot de conclusie zullen leiden dat er sprake is van structurele tekortkomingen in de asielprocedure in Spanje, miskent dat uit deze verklaringen wel aanknopingspunten voor deze systeemfouten kunnen blijken en dat deze dan in samenhang met algemene informatie wel tot de conclusie kunnen leiden dat sprake is van systeemfouten. Verweerder kan deze verklaringen dan ook niet buiten beschouwing laten omdat deze op zichzelf bezien niet kunnen leiden tot de conclusie dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder dient ook inhoudelijk in te gaan op de verklaringen van eiser over wat hij heeft gedaan om zich tot de autoriteiten te wenden om opvang te verkrijgen en kan deze verklaringen niet terzijde leggen met de verwijzing naar een algemeen uitgangspunt over hulp vragen en kunnen verkrijgen. Eiser heeft verklaard dat hij na overdracht door Duitsland aan Spanje 10 dagen op straat heeft verbleven zonder opvang en verstrekkingen en daarom Spanje heeft verlaten. Verweerder zal, als hij na een nadere beoordeling van deze verklaringen tot de conclusie komt dat deze verklaring ook aannemelijk is, nader motiveren dat dit de Jawo-drempel niet haalt.

  2. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de opvangproblematiek al jaren ongewijzigd is en in de rechtspraak ook al jarenlang is geoordeeld dat deze problematiek niet aan overdrachten aan Spanje in de weg staat. Eiser heeft evenwel naar aanleiding hiervan terecht opgemerkt dat dus ook al jarenlang en dus structureel wordt gerapporteerd over problemen en een tekort aan opvangplaatsen en dat om die reden ook een inbreukprocedure is gestart. Verweerder hoeft overdrachten aan Spanje niet te staken vanwege het opstarten van een inbreukprocedure door de Commissie, maar uit deze omstandigheid blijkt wel dat Spanje op dit moment niet volledig aan zijn Unierechtelijke opvangverplichtingen voldoet. Verweerder dient de verklaringen van eiser dus te betrekken bij de beoordeling of hij eiser mag overdragen aan Spanje.

  3. Omdat verweerder onvoldoende zorgvuldig onderzocht en onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat artikel 4 Handvest niet in de weg staat aan het overdragen van eiser aan de Spaanse autoriteiten, zal de rechtbank het besluit vernietigen en verweerder opdragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank zal hiervoor een termijn van zes weken bepalen.

  4. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, zal de rechtbank een proceskostenveroordeling uitspreken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

  5. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het overdrachtsbesluit van 25 juni 2025;

  • draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;

  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eiser.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 18 juli 2025.

Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zaaknummer: NL25.8981.

ECLI:NL:RBDHA:2025:10977.

ECLI:NL:RBDHA:2025:10970.

ECLI:NL:RVS:2025:717.


Voetnoten

Zaaknummer: NL25.8981.

ECLI:NL:RBDHA:2025:10977.

ECLI:NL:RBDHA:2025:10970.

ECLI:NL:RVS:2025:717.