Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:13112 - Rechtbank Den Haag - 18 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1311218 juli 2025Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.30292

V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),

en

(gemachtigde: mr. G.T. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 7 juli 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring opgelegd.[1]

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

De rechtbank heeft het beroep op 16 juli 2025 op zitting behandeld in Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

  1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1996 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.

Redelijk vermoeden van illegaal verblijf

  1. Eiser voert aan dat geen sprake is geweest van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.

  2. De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van staandehouding van 7 juli 2025 blijkt dat eiser is in het kader van de Dublinverordening[2] is overgenomen van de Deense autoriteiten. Verder blijkt hieruit dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft en hij verder geen lopende aanvraag heeft voor een verblijfsvergunning, zodat hiermee voldoende duidelijk is geworden dat en waarom sprake was van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf.

Maatregel van bewaring

  1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Als zware gronden[3] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:

En als lichte gronden[4] zijn in de maatregel vermeld dat eiser:

  1. Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Hiertoe voert hij aan dat hij in het kader van de Dublinverordening is overgedragen aan Nederland, waarna hij meteen is opgevangen door de KMar.[5] Om die reden kunnen de zware en lichte gronden niet aan hem worden tegenworpen omdat ze daarmee feitelijk onjuist zijn. Verder zou aan eiser zijn verteld dat hij aan Luxemburg zou worden overgedragen, omdat hij daar een verblijfstitel heeft.

  2. Verweerder heeft op zitting de lichte grond 4e laten vallen.

  3. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling[6] volgt dat voor het opleggen van onder meer de zware gronden 3b en 3c alleen is vereist dat deze gronden feitelijk juist zijn en dat verweerder daarop – als dat het geval is – geen nadere toelichting hoeft te geven.[7] De rechtbank is van oordeel dat verweerder in ieder geval terecht de zware gronden 3b en 3c aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd. Eiser is onder meer op 22 maart 2022 en 16 mei 2025 met onbekende bestemming vertrokken. Verder is op 25 oktober 2023 een terugkeerbesluit aan hem uitgevaardigd waaraan nog geen gevolg is gegeven. De stelling dat hij een verblijfstitel heeft in Luxemburg is verder niet onderbouwd. Deze zware gronden zijn feitelijk juist en voldoende om aan te nemen dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen.

Ambtshalve toets

  1. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  2. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:

 verklaart het beroep ongegrond; en  wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan op 18 juli 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van R. Ben Sellam, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Verordening (EU) nr. 604/2013.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Koninklijke Marechaussee.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.


Voetnoten

Op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).

Verordening (EU) nr. 604/2013.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Koninklijke Marechaussee.

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.