Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:12883 - Rechtbank Den Haag - 15 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:1288315 juli 2025

Rechtsgebieden

Internationaal PubliekrechtMensenrechten

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Rotterdam

Bestuursrecht

zaaknummer: NL24.25995

V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. A. Agayev),

en

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiseres een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is met bericht van verhindering niet verschenen.

Overwegingen

  1. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid omdat verweerder tijdens het gehoor onvoldoende heeft doorgevraagd naar aanleiding van haar verklaringen over haar familieleven en haar relatie met een Nederlandse jongen. Eiseres betoogt daarnaast dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het opleggen van een inreisverbod. Eiseres heeft namelijk verklaard meerdere familieleden in Europa te hebben, waaronder een zus in Italië en verder dat zij sinds een aantal maanden een duurzame en exclusieve relatie heeft met een Nederlandse jongen. Volgens eiseres is er sprake van inmenging in haar familie- en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) omdat zij door het inreisverbod haar vriend en familieleden in de Europese Unie niet kan bezoeken. Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke motivering omdat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij in de door eiseres naar voren gebrachte omstandigheden geen aanleiding heeft gezien om van het opleggen van het inreisverbod af te zien. Ter onderbouwing van haar relatie in Nederland en het verblijf van haar zus in Italië heeft eiseres stukken overgelegd.

1.1. De rechtbank stelt voorop dat niet tussen partijen in geschil is dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verblijft. Verweerder is in dat geval op grond van artikel 62a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) gehouden een terugkeerbesluit op te leggen. Ook staat vast dat verweerder eiseres terecht een vertrektermijn heeft onthouden vanwege een risico op onttrekking aan het toezicht. Dit brengt mee dat verweerder, op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw, verplicht was om een inreisverbod aan eiseres op te leggen. Uit artikel 66a, achtste lid, van de Vw volgt dat verweerder om humanitaire redenen of andere redenen kan afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod. Volgens paragraaf A4/2.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), vaardigt verweerder geen inreisverbod uit wanneer dit in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM.

1.2. Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat het terugkeerbesluit in strijd met artikel 8 van het EVRM is opgelegd, verwijst de rechtbank naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waaronder de uitspraak van 1 november 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY2816) en de uitspraak van 11 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3090). Uit deze uitspraken volgt dat verweerder bij het uitvaardigen van een terugkeerbesluit niet hoeft te toetsen of de terugkeer in strijd is met artikel 8 van het EVRM.

1.3. Eiseres is voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit gehoord. Uit het proces-verbaal van het gehoor blijkt dat eiseres er bij aanvang van het gehoor op is gewezen dat verweerder voornemens is een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar op te leggen en dat eiseres daarover haar zienswijze naar voren kan brengen. Vervolgens zijn er gerichte vragen aan eiseres gesteld, bijvoorbeeld over haar verblijfsstatus in de Europese Unie, haar medische omstandigheden en hoe haar familie- en gezinsleven er uit ziet. Daarnaast is de (open) vraag gesteld of er redenen zijn waarom zou moeten worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het gehoor zorgvuldig is verlopen. Eiseres is voldoende in de gelegenheid gesteld haar zienswijze over het voorgenomen besluit naar voren te brengen.

1.4. Eiseres heeft tijdens het gehoor verklaard dat zij een zus heeft in Italië en dat deze zus voor haar heeft gezorgd nadat haar moeder was overleden. Verder heeft eiseres verklaard sinds enkele maanden een relatie te hebben met een Nederlandse jongen. Op de vraag of er redenen zijn waarom er zou moeten worden afgezien van het opleggen van een inreisverbod, heeft eiseres verklaard dat zij het jammer vindt dat zij dan niet naar haar familie en vriend toe kan. In het bestreden besluit onder het kopje ‘Zienswijze’ is vermeld dat niet wordt afgezien van het besluit omdat door eiseres geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd. Naar het oordeel van de rechtbank is het besluit hiermee niet deugdelijk gemotiveerd. Uit de motivering blijkt immers niet dat verweerder de verklaringen van eiseres over haar zus en haar vriend heeft betrokken in de belangenafweging en, als dit wel is gedaan, waarom verweerder in die verklaringen geen aanleiding heeft gezien om van het uitvaardigen van het inreisverbod af te zien. Dit terwijl uit het hiervoor genoemde beleid van verweerder in paragraaf A4/2.2 van de Vc volgt dat bij het besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod artikel 8 EVRM-aspecten moeten worden meegewogen. Het bestreden besluit kent daarom een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.

  1. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, voor zover dit betrekking heeft op het inreisverbod, wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht.

  2. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit betrekking heeft op het inreisverbod;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E. Bos, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Duijf, griffier.

De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.