Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:12407 - Rechtbank Den Haag - 9 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:124079 juli 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtVreemdelingenrecht
Internationaal PubliekrechtEuropees Recht, Mensenrechten

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.621

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. B.G. Smouter),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. C.D.G. van IJzendoorn).

Samenvatting

  1. Deze uitspraak gaat over het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiseres, omdat België verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. Eiseres is het met dit besluit niet eens en vindt dat de minister ten aanzien van België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, en dat de minister in haar geval aanvullende garanties had moeten vragen omdat zij bijzonder kwetsbaar is in de zin van het arrest Tarakhel.[1] Daarnaast is volgens eiseres sprake van een motiveringsgebrek ten aanzien van artikel 17 van de Dublinverordening en had de minister de asielaanvraag op grond van dat artikel in behandeling moeten nemen.
1.1. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het besluit van de minister om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen in stand kan blijven. Eiseres krijgt geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hieronder legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.

Inleiding

  1. Met het bestreden besluit van 3 januari 2025 heeft de minister de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat België verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag.[2]
2.1. Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen. Deze is op 28 januari 2025 toegewezen.[3]
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 26 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiseres en haar gemachtigde en de gemachtigde van de minister deelgenomen.

Beoordeling

  1. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Toetsingskader
3.1. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.[4] Bij de beoordeling welke lidstaat op grond van de toepasselijke criteria verantwoordelijk is voor behandeling van een door een vreemdeling bij een van de lidstaten ingediend asielverzoek, moet de minister uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van een vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM.[5] Dat vermoeden is weerlegbaar.
Totstandkoming van het besluit
3.2. Eiseres heeft op 11 oktober 2024 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Nederland heeft vervolgens bij België een verzoek om overname gedaan.[6] België heeft dit verzoek op 21 november 2024 aanvaard.
Kan ten aanzien van België worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
  1. Eiseres betoogt dat de minister ten aanzien van België niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Zij verwijst in dit verband naar een aantal uitspraken[7] en voert aan dat in België sprake is van significante problemen ten aanzien van de opvangvoorzieningen. Zij wijst erop dat ten aanzien van alleenstaande mannen in die uitspraken al is geconcludeerd dat de drempel uit het arrest Jawo[8] is bereikt. Eiseres verwijst naar een nieuwsbericht[9] waaruit blijkt dat de opvang ook ten aanzien van vrouwen niet meer gegarandeerd kan worden. Eiseres voert aan dat hiermee duidelijk is dat de ernstige en structurele tekortkomingen in de opvangvoorzieningen ook vrouwen raken. Volgens eiseres is hier op zijn minst het begin van bewijs geleverd op basis waarvan de minister verplicht is om aanvullende garanties te vragen, dan wel nader onderzoek te doen.
4.1. Eiseres wijst op een aantal rechtsoverwegingen uit arresten van het Europees Hof voor de rechten van de Mens (EHRM).[10] Zij betoogt dat hieruit volgt dat de onderzoeksplicht voor de minister verder strekt dan het onderzoek dat de minister in deze zaak heeft gedaan. Volgens eiseres blijkt nergens uit dat de minister zelf navraag heeft gedaan bij de Belgische autoriteiten. Dit lag volgens eiseres wel op de weg van de minister gelet op voornoemde rechtspraak van het EHRM. De enkele verwijzing naar een bericht op de website van Fedasil[11] waaruit blijkt dat het aantal opvangplaatsen is toegenomen is daarvoor onvoldoende. Die toename is te beperkt. De minister gaat niet (kenbaar) gemotiveerd in op de informatie dat opvang van gezinnen niet meer gegarandeerd kan worden en op het afschrikwekkend beleid dat België voert. Dit duidt volgens eiseres op onverschilligheid ten opzichte van de ernstige problemen in de opvangvoorzieningen. Als aan eiseres al opvang geboden zou kunnen worden is de kans groot dat dit de daklozenopvang is of andere opvang die niet voldoet aan de eisen van de Procedurerichtlijn. De minister heeft niet gemotiveerd waarom het bivakkeren in die daklozenopvang niet door de Jawo-ondergrens zakt en had nader onderzoek naar de situatie ten aanzien van vrouwen moeten doen.
4.2. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt stelt dat ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 13 maart 2024 geoordeeld dat zich in België tekortkomingen in de opvangvoorzieningen voordoen, maar dat dit onvoldoende is voor het oordeel dat voor België niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.[12] Dit is daarna nogmaals door de Afdeling bevestigd.[13] Het gaat hier niet om een fundamentele systeemfout die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. Daartoe heeft de Afdeling van belang geacht dat de asielzoekers die niet direct een reguliere opvangplaats krijgen toegewezen, wel gebruik kunnen maken van nood - en daklozenopvang en van medische en juridische voorzieningen. Verder heeft de Afdeling van belang geacht dat de Belgische autoriteiten zich inzetten om nieuwe reguliere opvangplaatsen te creëren en dat bovendien geen sprake is van een totale opvangstop. De meervoudige kamer van deze zittingsplaats, heeft recent geoordeeld dat ook de huidige tekortkomingen in de opvangsituatie niet zodanig zijn dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.[14] De meervoudige kamer van deze rechtbank heeft in de uitspraak van 2 april 2025 geoordeeld dat het opvangsysteem onder grote druk staat, wat tot gevolg heeft dat niet iedere asielzoeker direct toegang tot de reguliere opvang krijgt. Maar dat betekent niet dat een persoon die volledig afhankelijk is van overheidssteun, buiten zijn wil en eigen keuzes om terechtkomt in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie. Uit de beschikbare feiten en berichten blijkt volgens de meervoudige kamer van deze rechtbank in eerdergenoemde uitspraak ook niet van onverschilligheid van de Belgische autoriteiten. De rechtbank ziet geen aanleiding van de bovengenoemde uitspraken van de Afdeling en van de meervoudige kamer af te wijken.
4.2.1. Voorts stelt de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als vrouw in België geen opvang en medische zorg zal krijgen. Eiseres heeft gewezen op feitelijke informatie en nieuws waaruit zou blijken dat ook ten aanzien van vrouwen de opvang niet meer gegarandeerd kan worden. De minister wijst er in het bestreden besluit evenwel terecht op dat uit de informatie niet volgt dat die problemen zich ook bij Dublinclaimanten voordoen. Eiseres heeft daarnaast ook geen objectieve gegevens aangeleverd die haar gestelde bijzondere kwetsbaarheid onderbouwen op basis waarvan de minister gehouden zou zijn om aanvullende garanties te vragen in de zin van het arrest Tarakhel. De enkele verwijzing naar rechtspraak en een nieuwsbericht is daarvoor onvoldoende. De minister stelt zich terecht op het standpunt dat de autoriteiten in België met het claimakkoord hebben gegarandeerd dat het verzoek van eiseres om internationale bescherming in behandeling wordt genomen met inachtneming van de Europese regelgeving en dat ten aanzien van vrouwen geen apart nader onderzoek hoeft te worden verricht. De beroepsgrond slaagt niet.
Is er sprake van een motiveringsgebrek ten aanzien van artikel 17 van de Dublinverordening?
  1. Eiseres heeft een beroep gedaan op het beleid[15] van de minister op grond waarvan de minister de aanvraag onverplicht aan zich kan trekken. In de zienswijze is aangevoerd dat de minister in het kader van dit beleid moet beoordelen of er concrete aanwijzingen zijn dat België zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Dit is volgens eiseres een andere en ruimere toets dan die van de hoge drempel van zwaarwegendheid uit het Jawo-arrest. De omstandigheden die zijn aangevoerd over de internationale verplichtingen van België moeten, anders dan de minister meent, ook worden meegenomen in de motivering of artikel 17 van de Dublinverordening moet worden toegepast en niet alleen in de motivering met betrekking tot artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening. De verwijzing van de minister naar de uitspraak van 14 augustus 2014 van de Afdeling[16] gaat volgens eiseres niet op. In de zienswijze is al aangevoerd dat, zelfs als de Jawo-drempel niet bereikt zou worden, gelet op het eerste gedachtestreepje van het beleid voldoende aannemelijk is gemaakt dat er concrete aanwijzingen zijn dat België zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Omdat het beleid aangeeft dat in ieder geval in die situaties van de bevoegdheid van artikel 17 van de Dublinverordening gebruik wordt gemaakt, moet dat in dit geval ook. De minister moet ten minste motiveren waarom niet van die bevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Volgens eiseres kan de motivering van de minister het bestreden besluit niet dragen omdat hier niet op in wordt gegaan.
5.1. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een motiveringsgebrek. De minister heeft zowel in het bestreden besluit als in het verweerschrift voldoende gemotiveerd waarom ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. De rechtbank volgt eiseres daarbij niet in haar standpunt dat de formulering van het eerste gedachte streepje van paragraaf C2/5 van de vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000), maakt dat ook bij concrete aanwijzingen die de Jawo-drempel niet halen artikel 17 van de Dublinverordening zou moeten worden toegepast. De huidige stand van de rechtspraak van de Afdeling biedt geen ruimte voor dat standpunt.
5.2. Voor zover eiseres betoogt dat de omstandigheden die zijn aangevoerd over de internationale verplichtingen ook moeten worden meegenomen in de motivering of artikel 17 van de Dublinverordening moet worden toegepast, wijst de rechtbank op recente rechtspraak van de Afdeling. Daarin is geoordeeld dat als de minister de omstandigheden waar de vreemdeling zich op heeft beroepen al heeft betrokken bij de beoordeling of hij van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan, dit in beginsel ook een deugdelijke motivering is waarom hij zijn discretionaire bevoegdheid niet gebruikt.[17] De beroepsgrond slaagt niet.
Had de minister de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling moeten nemen?
  1. Eiseres voert aan dat er bijzondere, individuele omstandigheden zijn die maken dat van overdracht af moet worden gezien vanwege onevenredige hardheid. Het is niet voldoende dat de minister stelt dat eiseres zich bij de hogere autoriteiten kan melden voor bescherming als zij weer problemen zou krijgen met haar ex-man. Eiseres betoogt dat de traumatische ervaringen die zij heeft opgedaan en de wijze waarop zij door haar ex-man bij familieleden in België is neergezet zeer zwaar en belastend is. Dit maakt een overdracht aan België mentaal zwaar en moeilijk, los van de vraag of zij daarbovenop nogmaals het risico loopt mishandeld te worden door haar ex-man. Daarnaast brengt eiseres naar voren dat zij al enige tijd in Nederland verblijft en juist hier eindelijk de veiligheid ervaart die zij in België niet ervoer. De minister is ten onrechte niet op deze elementen en bijzondere individuele omstandigheden ingegaan in het bestreden besluit.
6.1. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de aangevoerde omstandigheden met betrekking tot het huiselijk geweld en de gestelde bedreigingen geen aanleiding geven om van de overdracht aan België af te zien vanwege onevenredige hardheid. De minister mocht daarbij betrekken dat het uitgangspunt van de Dublinverordening is dat asielzoekers in alle lidstaten dezelfde internationale bescherming zullen krijgen en dat eiseres bescherming van de autoriteiten kan inroepen in het geval van problemen. De rechtbank is van oordeel dat de traumatische ervaringen vanwege het huiselijk geweld dat eiseres heeft meegemaakt, voor de minister terecht geen bijzondere omstandigheid is die maakt dat de overdracht aan België van onevenredige hardheid zou getuigen. De rechtbank oordeelt dat de minister zich op dat standpunt heeft mogen stellen, daarbij in aanmerking nemend dat eiseres zich tot de (hogere) Belgische autoriteiten kan wenden, als zij opnieuw in negatieve zin wordt geconfronteerd met haar ex-man of anderen. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze mogelijkheid voor haar niet bestaat of dat de Belgische autoriteiten niet genegen zouden zijn om haar te helpen en/of te beschermen. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt en geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. El Kadi, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Rashid, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
EHRM 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12.
Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
NL25.622.
Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Arrest van het Hof van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 80 en 81.
Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 6 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12267, punt 18. Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267, punt 33.
HvJ EU van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218.
Zie https://www.nporadio1.nl/fragmenten/eenvandaag/9d92c495-a7c4-4098 - bc10-0ba2376c7935/2024-11-25-asielcrisis-in-belgie-nu-ook-vrouwen-en-kinderen-niet-zeker-van-opvang.
Arrest van het EHRM van 23 Augustus 2016, J.K and Others, ECLI:CE:ECHR:2016:082.
Arrest van het EHRMvan 17 November 2020, B and C v. Switzerland, ECLI:CE:ECHR:2020: 1117JUD000088919. Arrest van het EHRM van 14 September 2021, M.D. and Others v. Russia and 8 others, ECLI:CE:ECHR:2021:0914.
Van 14 november 2024 op de website van Fedasil.
ABRvS van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:896.
ABRvS van 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2631.
Rechtbank Den Haag, MK zittingsplaats Arnhem, 2 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5581.
Paragraaf. C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
ABRvS van 14 augustus 2014, ECLI:Nl:RVS:2014:3164.
ABRvS van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717. - - - ## Voetnoten
EHRM 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, nr. 29217/12.
Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
NL25.622.
Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Arrest van het Hof van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218, punten 80 en 81.
Op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening.
Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 6 augustus 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:12267, punt 18. Rechtbank Den Haag, zittingsplaats 's-Hertogenbosch van 27 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4267, punt 33.
HvJ EU van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:EU:C:2019:218.
Zie https://www.nporadio1.nl/fragmenten/eenvandaag/9d92c495-a7c4-4098 - bc10-0ba2376c7935/2024-11-25-asielcrisis-in-belgie-nu-ook-vrouwen-en-kinderen-niet-zeker-van-opvang.
Arrest van het EHRM van 23 Augustus 2016, J.K and Others, ECLI:CE:ECHR:2016:082.Arrest van het EHRMvan 17 November 2020, B and C v. Switzerland, ECLI:CE:ECHR:2020: 1117JUD000088919. Arrest van het EHRM van 14 September 2021, M.D. and Others v. Russia and 8 others, ECLI:CE:ECHR:2021:0914.
Van 14 november 2024 op de website van Fedasil.
ABRvS van 13 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:896.
ABRvS van 27 juni 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2631.
Rechtbank Den Haag, MK zittingsplaats Arnhem, 2 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5581.
Paragraaf. C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
ABRvS van 14 augustus 2014, ECLI:Nl:RVS:2014:3164.
ABRvS van 25 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:717.