ECLI:NL:RBDHA:2025:12140 - Rechtbank Den Haag - 9 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.40712
[naam], eiseres,
V-nummer: [nummer],
mede namens haar minderjarige kind:
[naam],
geboren op [geboortedatum], V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en
de minister van Asiel en Migratie, de minister.
Inleiding
- Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiseres heeft ingediend omdat de minister niet op tijd zou hebben beslist op de aanvraag van 5 februari 2024. Dit beroep heeft van rechtswege ook betrekking op het alsnog genomen besluit.
1.1. De rechtbank heeft het beroep tezamen met de beroepen NL25.273 en 25.674 op 21 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. E.G. Grigorjan als waarnemer van de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van de minister. Op deze beroepen zal afzonderlijk uitspraak worden gedaan.
1.2. Op 17 april 2025 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld te reageren
op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State (Afdeling) van
26 maart 2025, waarin een nadere beslistermijn is bepaald in beroepen niet tijdig beslissen
in bezwaarzaken die zijn ingediend in het kader van de Wet hersteloperatie toeslagen.
1.3. Eiseres heeft verzocht om vrijstelling van het griffierecht. De rechtbank ziet aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. Eiseres hoeft dus geen griffierecht te betalen.
Beoordeling door de rechtbank
Is het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ontvankelijk?
-
De rechtbank stelt vast dat de termijn om op de aanvraag van eiseres te beslissen is verstreken.
[3] Eiseres heeft de minister, na het verstrijken van deze termijn, gevraagd om alsnog binnen twee weken te beslissen. Dat heeft de minister niet gedaan en eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld.[4] -
Op 4 juli 2025 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarbij de aanvraag is ingewilligd en aan eiseres de maximale bestuurlijke dwangsom is toegekend. Eiseres heeft haar beroep gehandhaafd.
-
Omdat door de minister inmiddels een besluit is genomen, is er voor de rechtbank geen aanleiding (meer) om te bepalen dat de minister alsnog een besluit op de aanvraag dient te nemen.
[5] -
Het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk.
Is het beroep tegen het alsnog genomen besluit gegrond?
- Het beroep tegen het niet tijdig beslissen heeft ook betrekking op het alsnog genomen besluit van 4 juli 2025.
[6] Eiseres heeft geen gronden ingediend die zien op het alsnog genomen, inwilligende besluit. Dit betekent dat het beroep gericht tegen het alsnog genomen besluit ongegrond is.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is niet-ontvankelijk. Het beroep gericht tegen het alsnog genomen besluit is ongegrond.
-
Omdat de minister na het indienen van het beroep alsnog een besluit heeft genomen, is het beroep terecht ingediend, en moet de minister de door eiseres gemaakte proceskosten vergoeden. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.721,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor de zitting en tweemaal 0,5 punt voor de schriftelijke reacties met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank ziet geen aanleiding om de wegingsfactor te hanteren waar eiseres om heeft verzocht. Omdat eiseres is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, hoeft de minister dit niet te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, voorzitter, en mr. M. Munsterman enmr. H. Hanssen-Telman, leden, in aanwezigheid van mr. M.A. Postma, griffier.
Deze uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
ECLI:RVS:2025:1301.
ECLI:NL:RVS:2025:2337.
Artikel 2u van de Vreemdelingenwet 2000.
Artikel 6:12, tweede lid aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 8:55d van de Awb.
Artikel 6:20, derde lid, van de Awb.