Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag
ECLI:NL:RBDHA:2025:12117 - Rechtbank Den Haag - 3 juli 2025
Uitspraak
ECLI:NL:RBDHA:2025:12117•3 juli 2025
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Artikel 41 Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara ondertekende Overeenkomst [...] wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschap en Turkije, Brussel, 23-11-1970Artikel 3. Verbod van foltering EVRM (Verbod foltering, onmenselijke, vernederende behandeling)Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven EVRM (Recht op eerbiediging privé-, familie- en gezinsleven)Artikel 3.6a Vreemdelingenbesluit 2000Artikel 30b VW 2000Artikel 31 VW 2000
Uitspraak inhoud
RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.3059
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en
de minister van Asiel en Migratie,
(gemachtigde: mr. R.S. Helmus)
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag.
1.1. De minister heeft met het bestreden besluit van 14 januari 2025 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond.
- De rechtbank heeft het beroep op 10 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt de afwijzing van eisers aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
- De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
- Eiser heeft de Turkse nationaliteit. Hij heeft op 8 augustus 2020 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. In 2006 heeft eiser Turkije verlaten en is hij naar Litouwen gegaan, waar hij op basis van een werkvergunning drie jaar heeft verbleven. In die periode is zijn vader overleden en ontdekte eiser dat zijn broer geldproblemen had waarna zijn moeder is mishandeld door een man genaamd [naam 1] en in het ziekenhuis terecht kwam. Eiser heeft in Litouwen een deel van zijn vaders schuld kunnen afbetalen en het overige deel is kwijtgescholden. Vervolgens kreeg eiser van zijn moeder te horen dat er in Turkije een roddel rondging dat hij een relatie zou hebben met een getrouwde vrouw. Zijn moeder heeft hem daarom geadviseerd om niet meer terug te keren. Hierop is eiser in 2009 vertrokken naar Nederland en kreeg toen problemen met de Turkse maffia. Een man genaamd [naam 2] zei op basis van een vals opgestelde verklaring dat eiser nog een schuld van zijn vader van € 20.000 zou moeten afbetalen aan een man genaamd [naam 3]. Omdat eiser dit bedrag weigerde te betalen, heeft de maffia aangifte gedaan tegen het illegale verblijf van eiser en zijn zij een rechtszaak begonnen tegen zijn familie. Sinds eiser in Nederland verblijft, is hij politiek actief geworden en is hij bevriend geraakt met de aanhangers van de Gülen-beweging. Eiser vreest ervoor om bij terugkeer vervolgd te worden vanwege zijn politieke overtuiging.
Het bestreden besluit
- Op 16 augustus 2024 heeft deze rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard, omdat de minister zijn besluit onvoldoende had gemotiveerd. De minister had een onjuist toetsingskader toegepast ten aanzien van de politieke overtuiging.
6.1. Op 14 januari 2025 heeft de minister eisers asielaanvraag opnieuw afgewezen. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de minister de volgende asielmotieven:
- Eisers identiteit, nationaliteit en herkomst;
- Eisers problemen met [naam 1];
- Eisers problemen met [naam 2] vanwege geld;
- Eisers problemen met [naam 3];
- Eisers problemen vanwege valse beschuldiging relatie getrouwde vrouw;
- Eisers politieke activiteiten;
- Eisers vriendschap met Gülenaanhangers;
6.2. De minister vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig. Ook vindt de minister geloofwaardig dat eiser politieke activiteiten heeft verricht en vrienden is met Gülenaanhangers. De overige asielmotieven vindt de minister ongeloofwaardig. De minister komt tot de conclusie dat niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer door zijn politieke activiteiten heeft te vrezen voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. De minister heeft de aanvraag daarom op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 en artikel 30b, eerste lid, onder d en h, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond.
Strijd met goede procesorde
- Eiser heeft voorafgaand aan de zitting van maandagochtend 10 maart 2025, op vrijdagmiddag 7 maart 2025 zonder verdere onderbouwing of toelichting diverse stukken overgelegd. Dit gaat onder meer om het Algemeen ambtsbericht Turkije van februari 2025, geboorte-, huwelijks - en koopaktes en paspoortgegevens van diverse personen. Diezelfde middag heeft eiser om 17.02 uur een brief in het dossier geüpload met de mededeling dat die avond nog aanvullende gronden zouden worden ingediend. Op zaterdag 8 maart 2025 heeft eiser aanvullende gronden ingediend. Op de zitting bleek dat de gemachtigde van de minister het document van 8 maart 2025 niet heeft kunnen inzien, omdat dat nog niet beschikbaar was. De minister heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat de op 7 en 8 maart 2025 ingediende stukken en gronden zodanig laat zijn ingediend dat dit in strijd is met de goede procesorde en dat hij nu niet in staat is adequaat te reageren. Bovendien wijst de minister er op dat niet duidelijk is wat de relevantie van de overgelegde stukken is. De minister heeft de rechtbank verzocht de stukken wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten.
7.1. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt dat later in de procedure nog nadere gegevens of nadere stukken ter onderbouwing van een eerder ingenomen standpunt mogen worden ingediend. Dat mag niet als dat in strijd is met de goede procesorde. Er is sprake van strijd met de goede procesorde als die nadere gegevens of nadere stukken verwijtbaar zo laat worden ingediend, dat de andere partijen worden belemmerd om daarop adequaat te reageren of de goede voortgang van de procedure daardoor anderszins wordt belemmerd. Voor het beantwoorden van die vraag is doorslaggevend of een zinvolle bespreking van de stukken op de zitting kan plaatsvinden.[1]
7.2. De rechtbank heeft op de zitting besloten de stukken buiten beschouwing te laten wegens strijd met de goede procesorde. Eiser heeft de stukken verwijtbaar laat ingediend en hierdoor is de minister belemmerd om daarop op de zitting adequaat te reageren. Het zo kort voorafgaand aan de zitting indienen van diverse stukken zonder inzicht te geven in de relevantie of relevante passages daarvan en de mededeling aan het einde van de vrijdagmiddag dat die avond nog aanvullende gronden zouden worden ingediend, die vervolgens op zaterdag en dus in het weekend zijn geüpload, acht de rechtbank in strijd met de goede procesorde. De rechtbank is het met de minister eens dat de relevantie van de overgelegde stukken van 7 maart 2025 niet af te leiden was uit de brief die daarna werd geüpload in het dossier. Daar komt bij dat de minister tot de start van de zitting niet beschikte over de aanvullende gronden van 8 maart 2025, hetgeen de rechtbank als belemmering ziet voor een zinvolle bespreking van de stukken op de zitting.
Heeft de minister de WI 2024/6 op de juiste wijze toegepast?
- Eiser betoogt dat de minister ten onrechte de voorwaarden c en d van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 heeft tegengeworpen. Bij voorwaarde c is niet onderzocht of de door eiser overgelegde aangifte of algemene landeninformatie steunbewijs vormt voor zijn verklaringen. De minister vindt, ondanks de redenen die eiser geeft voor het niet binnen 48 uur na inreis indienen van een asielverzoek, de late indiening van het asielverzoek ten onrechte niet verschoonbaar. Dit is in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Richtlijn 2013/32. Eiser betoogt verder dat de wijze waarop de minister de geloofwaardigheid van het asielrelaas heeft getoetst onjuist en in strijd is met de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond van 7 januari 2025
[2] waarmee het Hof van Justitie prejudiciële vragen zijn gesteld (verwijzingsuitspraak). In die verwijzingsuitspraak gaat het om de vraag of de werkwijze van de minister verenigbaar is met artikel 4 van de Richtlijn 2011/95. Eiser stelt onder verwijzing naar die verwijzingsuitspraak dat ten onrechte geen invulling wordt gegeven aan lid 1 tot en met 4 van dat artikel en dat onder meer de andere elementen die als ondersteuning van de verklaringen kunnen dienen, niet of onvoldoende worden betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Subsidiair heeft eiser verzocht om een beslissing in de zaak aan te houden totdat deze prejudiciële vragen zijn beantwoord.
8.1. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding voor het oordeel dat de WI 2024/6 in strijd is met Richtlijn 2011/95 dan wel het Unierecht. Deze rechtbank en deze zittingsplaats heeft op 25 juni 2025 uitspraak[3] gedaan waarin zij heeft geoordeeld dat het beleid van de minister niet in strijd is met artikel 4 van de Richtlijn 2011/95. Zoals in die uitspraak overwogen, volgt uit de rechtspraak van het Hof van Justitie dat de voorwaarden genoemd in artikel 4, vijfde lid, van de Richtlijn 2011/95 vijf cumulatieve voorwaarden zijn. Dat een vreemdeling moet voldoen aan al die voorwaarden, neemt niet weg dat uit de tekst van de Richtlijn 2011/95 ook volgt dat de minister een asielaanvraag altijd op individuele basis moet beoordelen, met inachtneming van alle omstandigheden van het geval en rekening houdend met alle relevante feiten. Daarnaast is in voorgenoemde uitspraak van deze rechtbank en deze zittingsplaats geoordeeld dat het beleid van de minister niet in strijd is met het Unierecht, omdat de minister ook rekening houdt met de omstandigheid dat een vreemdeling niet altijd in staat is zijn relaas (volledig) met bewijsmateriaal te staven. In die situatie beoordeelt de minister, in lijn met artikel 4, van de Richtlijn 2011/95, of de vreemdeling voldoet aan de in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 opgenomen voorwaarden.
8.2. De prejudiciële vragen die zijn gesteld door deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, gaan onder meer over de situatie waarin een te beperkte invulling aan stap 2a wordt gegeven en een te beperkte toepassing van stap 2b waardoor mogelijk ten onrechte bewijsstukken buiten beschouwing worden gelaten en een te beperkte invulling wordt gegeven aan de samenwerkingsplicht. In de voorliggende zaak is eiser echter niet alleen tegengeworpen dat hij onvoldoende documenten/bewijsstukken heeft overgelegd en daarvoor geen goede verklaring heeft. Hem wordt ook verweten dat hij niet voldoende inspanning heeft verricht om zijn aanvraag te staven[4] , hij onvoldoende documenten heeft overgelegd en daarvoor geen goede verklaring heeft[5] , hij niet samenhangend en aannemelijk heeft verklaard[6] en hij in grote lijnen niet als geloofwaardig kan worden beschouwd[7] . Gelet hierop voldoet eiser volgens de minister niet aan de voorwaarden a, b, c, d en e, van artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000. Nu de afwijzing van de asielaanvraag in deze zaak niet alleen is gebaseerd op het ontbreken van documenten, ziet de rechtbank geen aanleiding de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten.
8.2. De rechtbank is verder van oordeel dat de minister in deze zaak niet ten onrechte aan eiser heeft tegengeworpen dat hij niet voldoet aan artikel 31, zesde lid, onder c en d, van de Vw 2000. Dit is niet in strijd met artikel 10, eerste lid, van de Richtlijn 2013/32. In dat artikel staat dat een verzoek om internationale bescherming niet wordt afgewezen louter op grond van het feit dat dat verzoek niet zo snel mogelijk is ingediend. Dat is in dit geval ook niet gebeurd en reeds daarom is niet in strijd gehandeld met de Richtlijn 2013/32.
Heeft de minister mogen concluderen dat eiser zijn vrees bij terugkeer niet aannemelijk heeft gemaakt?
- Eiser betoogt verder ten aanzien van de geloofwaardig bevonden elementen dat hij een politieke overtuiging heeft en omgang heeft met Gülenisten, en dat in onderlinge samenhang met zich meebrengt dat hij toegedicht wordt Gülenist te zijn, waardoor hij wel degelijk levensgevaar loopt bij terugkeer gezien de houding van de Turkse autoriteiten. Dit is ten onrechte niet als relevant kenmerk aangemerkt, ten onrechte niet beoordeeld en in het verlengde daarvan ten onrechte geconcludeerd dat hij niet in aanmerking komt voor de noodzakelijke bescherming.
9.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat eiser politiek actief is en dat hij vriendschap heeft met Gülenaanhangers en dat als relevante elementen aangemerkt. Eiser heeft niet toegelicht waarom deze onderlinge samenhang met zich brengt dat de minister ook 'toegedicht Gülenisme' als zelfstandig relevant element had moeten aanmerken. De minister heeft zich verder niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zijn vrees voor vervolging bij terugkeer vanwege zijn politieke overtuiging niet aannemelijk heeft gemaakt. Hiertoe heeft de minister kunnen stellen dat er bij eiser enkel sprake is van ideeën over het uiting geven aan zijn mening over de Turkse politiek en Erdogan. Ondanks dat het actief uitvoeren van die ideeën in Nederland tot de mogelijkheden behoorde, heeft eiser daarmee echter niets gedaan. Eiser had eerder in het gehoor van 20 oktober 2021 verklaard dat hij van plan was om een Youtube-kanaal te beginnen. Drie jaar later werd aan eiser tijdens het tweede aanvullend gehoor van 24 september 2024, hetgeen ook de opdracht was in de eerdere gegronde uitspraak, gevraagd of eiser inmiddels een eigen kanaal is begonnen. Eiser heeft hierop geantwoord dat hij daar niet mee is begonnen omdat hij gezondheidsproblemen heeft. Eiser heeft verder verklaard dat hij alleen informatie heeft verzameld over waarom Turken hier komen wonen om zodoende aan mensen te laten zien wat goed en fout is. De rechtbank ziet niet in hoe dit in verhouding staat met eisers politieke overtuiging of zijn vriendschap met Gülenaanhangers. Eiser heeft verder ook niets met die informatie gedaan.[8] Verder is eiser ook niet actiever geworden in het uiten van zijn politieke overtuiging en is ook niet gebleken dat hij zich bij terugkeer daarvoor actief wil inzetten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een gegronde vrees heeft voor vervolging bij terugkeer naar Turkije. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister eiser een verblijfsdocument wegens tijdsverloop moeten verlenen in het kader van Besluit 1/80
<footnoteReference id="_ff6fc200-16bf-477a-a215-f2f4be4b86d1">[9]</footnoteReference>
__?__
- Eiser betoogt dat aan hem een verblijfsdocument had moeten worden verleend wegens tijdsverloop. In het verleden kregen asielzoekers namelijk verblijfsdocument indien na drie jaren rechtmatig verblijf geen duidelijkheid was geboden aan de vreemdelingen. Eiser valt onder het toepassingsbereik van artikel 13 van Besluit 1/80 en/of artikel 41 Aanvullend Protocol, omdat hij als Turkse zijnde en een tot de legale arbeidsmarkt behorende Turkse vreemdeling is.
10.1. De rechtbank overweegt verder dat als eiser in Nederland arbeid wil verrichten, hij hiervoor een reguliere verblijfsvergunning kan aanvragen. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat de minister in de asielprocedure moet toetsen of eiser voldoet aan de vereisten voor het verlenen van een dergelijke reguliere verblijfsvergunning op grond van Besluit 1/80. Op grond van artikel 3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000 toetst de minister bij een eerste afwijzing van een asielaanvraag ambtshalve of de uitzetting van de vreemdeling in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM en of de vreemdeling in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden. Deze ambtshalve toets ziet dus niet op de vraag of de vreemdeling in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning onder de beperking verblijf bij echtgenote en ook niet op de vraag of de vreemdeling rechten kan ontlenen aan artikel 13 van Besluit 1/80.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Duifhuizen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Göbel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:16, onder 4.1. en de uitspraak van 9 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:379, onder 2.2.
ECLI:NL:RBDHA:2025:136.
ECLI:NL:RBDHA:2025:11149.
Artikel 31, zesde lid, sub a, van de Vw 2000.
Artikel 31, zesde lid, sub b, van de Vw 2000.
Artikel 31, zesde lid, sub c, van de Vw 2000.
Artikel 31, zesde lid, sub e, van de Vw 2000.
Aanvullend gehoor 2, 24 september 2024, p. 5.
Besluit 1/80 van de Associatieraad van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de Associatie tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije. - - - ## Voetnoten