Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:12114 - Rechtbank Den Haag - 8 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:121148 juli 2025Deze uitspraak wordt in 1 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.19135
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering)
en
(gemachtigde: mr. R.M. Koning).

Procesverloop

  1. Eiseres heeft op 15 september 2023 een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister heeft met het bestreden besluit van 18 april 2025 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2. De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Het asielrelaas
  1. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiseres is geboren op [geboortedatum] . Zij heeft de Iraakse nationaliteit. Eiseres behoort tot de Jezidi-bevolkingsgroep. Eiseres is afkomstig uit Sinjar. Van daaruit is zij met man en kinderen in 2014 weggevoerd door IS. Het gezin heeft aan IS weten te ontkomen en woont sindsdien in het vluchtelingenkamp Cham Misko. Het leven is er zwaar. Er is een tekort aan voedsel en soms is er geen elektriciteit of water. Daarnaast worden de Jezidi gediscrimineerd, uitgescholden, vernederd en beledigd door de moslimbevolking. Ook eiseres is persoonlijk beledigd en vernederd vanwege haar afkomst.
Het bestreden besluit
  1. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
3.1. De minister acht beide asielmotieven geloofwaardig, maar stelt zich op het standpunt dat het relaas van eiseres geen aanleiding geeft om haar aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De minister merkt in dat verband op dat het afkomstig zijn uit Irak en het behoren tot de Jezidi-bevolkingsgroep daartoe onvoldoende is. De minister verwijst naar de beleidswijziging met betrekking tot Irak, waardoor Jezidi's in Irak niet langer worden aangemerkt aan risicogroep. Daarnaast heeft eiseres ook niet aannemelijk gemaakt dat zij als Jezidi op basis van persoonlijke omstandigheden gevaar loopt. De door eiseres ondervonden discriminatie vindt de minister onvoldoende om haar als vluchteling aan te merken, omdat uit haar relaas niet blijkt dat er sprake was van een dusdanig ernstige beperking van haar bestaansmogelijkheden, dat het voor haar onmogelijk was om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. De minister wijst de asielaanvraag daarom af. En omdat eiseres zich bij binnenkomst niet onverwijld heeft gemeld meent de minister dat de aanvraag mag worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het gebruik van AI
      <footnoteReference id="_007754a8-0d5b-4eb1-b8a1-556d90470658">[1]</footnoteReference>
      __of Case Matcher__
  1. Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat er sprake is van een standaardvoornemen, waarin niet of nauwelijks op de individuele situatie van eiseres in ingegaan. Daarnaast handelt de minister onzorgvuldig, omdat hij niet transparant is over het al dan niet gebruikmaken van enige vorm van AI dan wel Case Matcher in deze zaak. Eiseres heeft hierbij verwezen naar de gronden die zijn ingediend in de zaak die door deze rechtbank en zittingsplaats op 14 mei 2025[2] meervoudig is behandeld.
4.1. De minister heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat niet relevant is of en van welke hulpmiddelen gebruik is gemaakt bij de totstandkoming van de beslissing. De beslissing is genomen en ondertekend door een bevoegde beslismedewerker met een beslismandaat. Dat sprake is van een standaardvoornemen wordt door de minister niet gevolgd nu de verklaringen van eiseres over de door haar ondervonden problemen in Irak in het voornemen expliciet zijn benoemd met verwijzing naar de relevante passages in het nader gehoor.
4.2 De rechtbank heeft in de door eisers aangehaalde zaak op 10 juni 2025 onder meer als volgt geoordeeld:
"5.2. De rechtbank overweegt ten overvloede dat uit het oogpunt van effectieve rechtsbescherming noodzakelijk is dat besluitvorming transparant is over het gebruik van algoritmes. Enerzijds heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de Case Matcher een eenvoudig rule-based algoritme is, en een basale zoekmachine betreft. Anderzijds heeft zij aangegeven dat voor het (verantwoord) gebruik een speciale opleiding gevolgd moet worden en heeft zij de Case Matcher geregistreerd in het algoritmeregister. De rechtbank onderschrijft het advies van de Raad van de Rechtspraak dat het gebruik van complexe algoritmes moet blijken uit de op de zaak betrekking hebbende stukken.
      <footnoteReference id="_4b1a6712-387d-4292-8af5-6b8df391fc60">[3]</footnoteReference>
      *Zolang de Case Matcher niet in rechte is getoetst, staat niet vast of het een eenvoudig of complex algoritme betreft. De rechtbank overweegt daarom uitdrukkelijk dat de minister, totdat de Case Matcher in rechte is getoetst, in de besluitvorming het gebruik moet vermelden als zij in een zaak gebruik maakt van de Case Matcher.…."*
De rechtbank constateert dat de minister in het bestreden besluit, ondanks het nadrukkelijke verzoek daartoe in de zienswijze, niet heeft aangegeven of er bij de besluitvorming gebruik is gemaakt van AI dan wel Case Matcher. Ook in het verweerschrift van 30 juni 2025 heeft de minister niet gereageerd op de vraag van eiseres om transparantie op dit punt. De rechtbank is van oordeel dat van de minister wel transparantie op dit punt mag worden verwacht. Het bestreden besluit dateert weliswaar van voor de uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juni 2025 maar dit maakt niet dat de minister hier geen duidelijkheid over had kunnen en behoren te geven. Daarbij wordt opgemerkt dat het advies op dit punt van de Raad van de Rechtspraak, zoals aangehaald in de uitspraak van 10 juni 2025, al dateert van 14 juni 2024.[4] Eerst ter zitting is door de gemachtigde van de minister zonder enige vorm van onderbouwing gesteld dat de beslisambtenaar bij navraag heeft aangegeven dat geen gebruik is gemaakt van AI of Case Matcher. De rechtbank is van oordeel dat deze niet onderbouwde toelichting in dit geval niet volstaat, te meer daar door de gemachtigde van de minister ter zitting geen verklaring kon worden gegeven voor het feit dat dit standpunt al niet in het besluit kon worden opgenomen. De rechtbank concludeert dat sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.
Situatie in de vluchtelingenkampen
  1. Eiseres stelt afkomstig te zijn uit Sinjar. Zij meent dat de minister daarom had moeten toetsen of zij kan terugkeren naar Sinjar in plaats van naar het vluchtelingenkamp Cham Misko in Koerdistan. Het vluchtelingenkamp mag niet worden tegengeworpen als vestigingsalternatief. Bovendien is het tegenwerpen van dit vestigingsalternatief onvoldoende deugdelijk gemotiveerd. Eiseres beroept zich in dat kader op de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 februari 2025[5] en 27 februari 2025.[6]
5.1. De minister heeft in het bestreden besluit aangegeven dat de asielaanvraag van eiseres is getoetst aan het land Irak en specifiek de woonplaats van eiseres, het kamp Cham Misko. Sinjar is ter volledigheid meegenomen, maar van een vestigingsalternatief is geen sprake. In het kamp zijn de leefomstandigheden niet naar Nederlandse maatstaven, maar zowel uit de door eiseres aangedragen rapporten als uit haar verklaringen is niet gebleken dat terugkeer leidt tot een situatie in strijd met artikel 3 van het EVRM.[7]
5.2. In haar uitspraak van 4 februari 2025 heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats geoordeeld dat door de minister niet inzichtelijk is gemotiveerd wat nu heeft gemaakt dat sinds 2024 anders wordt aangekeken tegen het aanmerken van de tentenkampen in de KAR,[8] waartoe ook Cham Misko behoort, als normale woon - of verblijfplaats van Jezidi's die afkomstig zijn uit de Sinjar regio. In het in 2019 geldende beleid is vastgesteld dat ontheemde Jezidi's het bovengemiddeld zwaar hadden in de KAR en daar niet, naar lokale maatstaven gemeten, op een normaal niveau konden functioneren. Medio 2024 is besloten dat deze tentenkampen in de KAR wel kunnen worden beschouwd als normale woon - en verblijfplaats voor Jezidi's uit de Sinjar regio. Deze beleidswijziging heeft deze rechtbank en zittingsplaats in haar uitspraak van 4 februari 2024 onvoldoende inzichtelijk gemotiveerd geacht. Ter zitting is door de gemachtigde van de minister enkel opgemerkt dat de minister hoger beroep heeft ingediend tegen voornoemde uitspraak en haar standpunt dan ook handhaaft. Dit maakt dat de rechtbank in deze zaak geen aanleiding ziet om tot een ander oordeel te komen dan verwoord in de uitspraak van 4 februari 2025. Ook deze beroepsgrond van eiseres slaagt.
Overige gronden
  1. Het beroep is gelet op het bovenstaande overwegingen 4.3 en 5.2 al gegrond. De overige beroepsgronden van eiseres behoeven daarom geen bespreking meer.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd. De minister heeft het bestreden besluit op onvoldoende zorgvuldige wijze voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd. De minister dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De minister krijgt hiervoor zes weken de tijd.
7.1. De rechtbank veroordeelt de minister in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatige verleende rechtsbijstand vast op € 1.814, - (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907, - en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt het bestreden besluit; - draagt de minister op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak
een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak; - veroordeelt de minister in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artificial Intelligence.
Zie uitspraak van 10 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10064.
Zie het Reflectiedocument algoritmische besluitvorming in de Awb, van 14 juni 2024, pagina 2, en vgl. artikel 7:4, tweede lid, van de Awb en artikel 8:42 van de Awb.
Het Reflectiedocument algoritmische besluitvorming in de Awb, van 14 juni 2024.
ECLI:NL:RBDHA:2025:1393.
ECLI:NL:RBDHA:2025:3021.
Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Koerdische Autonome Regio. - - - ## Voetnoten
Artificial Intelligence.
Zie uitspraak van 10 juni 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:10064.
Zie het Reflectiedocument algoritmische besluitvorming in de Awb, van 14 juni 2024, pagina 2, en vgl. artikel 7:4, tweede lid, van de Awb en artikel 8:42 van de Awb.
Het Reflectiedocument algoritmische besluitvorming in de Awb, van 14 juni 2024.
ECLI:NL:RBDHA:2025:1393.
ECLI:NL:RBDHA:2025:3021.
Europees Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Koerdische Autonome Regio.