Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2025:11667 - Rechtbank Den Haag - 2 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2025:116672 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: NL25.27867

(gemachtigde: mr. F. Boone),

en

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juni 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vw[1] opgelegd.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.

Eiser heeft zich op 24 juni 2025 akkoord verklaard met schriftelijke afdoening. Op 27 juni 2025 heeft eiser de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op eveneens 27 juni 2025 een reactie op de beroepsgronden ingediend. De rechtbank heeft op 1 juli 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

  1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1975 en de Nigeriaanse nationaliteit te hebben.

Maatregel van bewaring

  1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden[2] vermeld dat eiser:3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;

3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek; en als lichte gronden[3] vermeld dat eiser:4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.

  1. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. De gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat daarmee een significant risico op onttrekking aan het toezicht reeds is gegeven.

Tolk

  1. Eiser voert aan dat hij voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring is gehoord met behulp van een niet-beëdigde tolk. De motivering die verweerder daarvoor heeft gegeven, namelijk dat een beëdigde tolk in de taal Edo in het tolkenregister ontbreekt, is onjuist. Er is daarom sprake van een gebrek, dat tot opheffing van de maatregel dient te leiden.

  2. Op grond van artikel 28 Wbtv[4] maakt verweerder uitsluitend gebruik van beëdigde tolken of vertalers. Op grond van het derde lid kan, in afwijking van het eerste lid, gebruik worden gemaakt van een niet-beëdigde tolk als een registertolk vanwege de vereiste spoed niet tijdig beschikbaar is. Volgens artikel 28, vierde lid, van de Wbtv moet deze uitzondering schriftelijk en gemotiveerd worden vastgelegd. Het enkel vastleggen dat een beëdigde tolk niet beschikbaar was, is hiervoor onvoldoende. Verweerder moet uitleggen waarom er geen beëdigde tolk beschikbaar was, zodat de rechtbank kan toetsen of hij zich heeft gehouden aan de vereiste spoed zoals bedoeld in artikel 28 van de Wbtv.

  3. In het proces-verbaal van gehoor voorafgaand aan de maatregel van bewaring is vermeld dat eiser is gehoord met behulp van een in persoon vertalende, niet-beëdigde tolk in de Edo taal. Aangekruist is dat er geen beëdigde tolk beschikbaar is. Deze enkele mededeling is geen deugdelijke motivering. Daarbij komt dat uit een door eiser overgelegde e-mailwisseling met Global Talk blijkt dat wel degelijk een beëdigde tolk Edo in het register is opgenomen. Er is dan ook sprake van een gebrek.

  4. Dit gebrek maakt de bewaring niet meteen onrechtmatig. Daarvan is pas sprake als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van dat gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Daartoe overweegt de rechtbank dat eiser niet concreet heeft toegelicht op welke wijze hij in zijn belangen is geschaad door het feit dat gebruik is gemaakt van een tolk Edo die niet beëdigd is. Uit het proces-verbaal van gehoor blijkt niet dat eiser de tolk niet goed heeft kunnen verstaan of dat eiser zijn verklaringen niet goed naar voren heeft kunnen brengen. Eiser heeft tijdens het gehoor juist te kennen gegeven dat hij de tolk kon verstaan en begrijpen. Niet is gebleken van enige communicatieproblemen. Verder heeft te gelden dat, zoals onder 3 is overwogen, voldoende gronden aan de maatregel ten grondslag liggen en dat daaruit volgt dat een significant risico bestaat dat eiser zich zal onttrekken aan het toezicht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet tot de onrechtmatigheid van het bestreden besluit leidt. De ernst van dit gebrek weegt namelijk niet op tegen de belangen die met de bewaring van eiser zijn gediend.

Ambtshalve toets

  1. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring in de te toetsen periode op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie

  1. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

  2. Gelet op het geconstateerde gebrek onder 6 zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift een waarde per punt van € 907 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep ongegrond;- wijst het verzoek om schadevergoeding af;

  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907.

Deze uitspraak is gedaan op 2 juli 2025 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De uitspraak is bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Wet beëdigde tolken en vertalers.


Voetnoten

Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).

Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.

Wet beëdigde tolken en vertalers.