ECLI:NL:RBDHA:2024:8113 - Rechtbank Den Haag - 15 april 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.6601
[opposant] , V-nummer: [v-nummer] , opposant
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
Inleiding
1. Opposant heeft beroep ingesteld gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag van 12 juli 2022. Bij uitspraak van 29 november 2023 heeft de rechtbank dat beroep dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser prematuur beroep heeft ingesteld.
1.1. Opposant heeft tegen deze uitspraak verzet ingesteld en de rechtbank verzocht het verzet op zitting te behandelen.
1.2. De rechtbank heeft het verzet op 21 maart 2024 op zitting behandeld. Opposant en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen.
Beoordeling door de rechtbank
Waar gaat deze zaak over?
2. Opposant heeft eerder beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag. De rechtbank heeft dat beroep op grond van artikel 8:54 van de Awb
Wat vindt opposant in verzet?
3. Opposant betoogt dat de rechtbank geen uitspraak heeft mogen doen zonder zitting, omdat van een kennelijk niet-ontvankelijk beroep geen sprake is. Over de rechtsgeldigheid van de verlenging van de beslistermijn lopen de oordelen namelijk uiteen en de hoogste bestuursrechter
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. Verzet ziet op de vraag of de rechtbank ten onrechte tot vereenvoudigde behandeling is overgegaan wegens de kennelijke uitkomst van - in dit geval - het beroep van opposant. Dit betekent dat de beoordeling van de rechtbank in verzet beperkt is tot de vraag of terecht uitspraak is gedaan zonder opposant op zitting te horen. Indien in verzet argumenten naar voren worden gebracht die in geval van een normale behandeling ook nog hadden kunnen worden aangevoerd, dient te worden beoordeeld of hierdoor twijfel ontstaat over de uitkomst. Zo ja, dan dient de rechter het verzet gegrond te verklaren zodat nader onderzoek kan plaatsvinden. Daar komt bij dat een beroep wegens niet tijdig beslissen in beginsel buiten zitting wordt afgedaan
5. De rechtbank stelt voorop dat op 14 april 2023 alsnog inwilligend is beslist op de aanvraag van opposant. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat opposant bij een beoordeling van deze zaak geen belang meer heeft. Het verzet is in zoverre dan ook niet-ontvankelijk.
6. Ondanks het voorgaande moet de rechtbank beoordelen of de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten moet worden veroordeeld. Hierbij moet worden bekeken of in de omstandigheden van het geval, in het bijzonder de reden voor het vervallen van het belang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling. Een zodanige grond kan liggen in de omstandigheid dat het bestuursorgaan aan opposant tegemoet is gekomen, of als het procesbelang anderszins door toedoen van het bestuursorgaan is vervallen. In dit geval ziet de rechtbank geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Zoals de rechtbank in de bestreden uitspraak heeft geoordeeld, heeft opposant een ingebrekestelling ingediend bij de staatssecretaris, terwijl de termijn om te beslissen op zijn aanvraag nog niet was verstreken. Opposant heeft in verzet geen argumenten naar voren gebracht die maken dat getwijfeld moet worden aan de bestreden uitspraak. Het betoog over de rechtsgeldigheid van de verlenging van de beslistermijn leidt namelijk niet tot de conclusie dat de rechtbank niet zonder zitting uitspraak mocht doen. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit artikel 8:55, eerste lid, van de Awb volgt dat de rechtbank bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit in beginsel uitspraak doet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb. Bovendien heeft deze zittingsplaats al eerder geoordeeld
Conclusies en gevolgen
7. De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de bestreden uitspraak in stand blijft.
8. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het verzet niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.C. Laagland, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J. Yilmaz, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.
Algemene wet bestuursrecht.
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb.
Zie de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 april 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:5514.