ECLI:NL:RBAMS:2025:6897 - Toetsing artikel 12 OLW bij tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf uit Polen - 18 september 2025
Uitspraak
Essentie
Rechtbank Amsterdam staat overlevering aan Polen toe voor de executie van een straf die voorwaardelijk was opgelegd. De toets van artikel 12 OLW (in absentia) geldt ook voor de veroordeling die leidde tot herroeping van de voorwaardelijke straf, maar de weigeringsgrond is niet van toepassing.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13/163611-25
Datum uitspraak: 18 september 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 14 juli 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag] 1991 te [geboorteplaats] (Polen), verblijfadres: [adres] , nu gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 4 september 2025, in aanwezigheid van mr. A.L. Wagenaar, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsman, mr. L.J.H. Kortz, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt a custodial sentence of 1 year of deprivation of liberty conditionally suspended for 3 years (II K 596/18), which was activated by the decision of the District Court in Wodzislaw Slaski dated 19 May 2020, case reference II 1 Ko 480/20.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, waarbij is vermeld: “crediting his time spent in custody in this case on 11 November 2017 from 8:15 to 15:10 hours against his term of imprisonment”. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in het EAB.
3.1 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis met nummer II K 596/18 terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat zich de omstandigheid van artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. Uit het EAB volgt dat de opgeëiste persoon op 25 juni 2018 in persoon is gedagvaard en daarbij is geïnformeerd over de zittingsdatum en -plaats en dat in zijn afwezigheid een beslissing kan worden genomen. Derhalve is de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing.
De vrijheidsstraf is aanvankelijk in voorwaardelijke vorm aan de opgeëiste persoon opgelegd. Bij beslissing van the District Court in Wodzislaw Slaski van 19 mei 2020 is de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke vrijheidsstraf bevolen, mede omdat de opgeëiste persoon in zijn proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft gepleegd.
De beslissing tot tenuitvoerlegging van 19 mei 2020 zelf is geen beslissing waarbij de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf is gewijzigd. Deze beslissing valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW.
Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 23 maart 2023
In de aanvullende informatie van 22 augustus 2025 en 3 september 2025 staat dat the District Court of Racibórz op 21 augustus 2019 (II K 526/19) een penal order aan de opgeëiste persoon heeft opgelegd, zonder dat daar een zitting aan is voorafgegaan. De opgeëiste persoon heeft deze penal order op 1 oktober 2019 ontvangen en voor ontvangst hiervan getekend. Bij deze penal order is de instructie bijgevoegd over het instellen van hoger beroep en de daarvoor gegeven termijn. De opgeëiste persoon heeft geen hoger beroep ingesteld of verzet ingediend. Daarmee is sprake van een omstandigheid als bedoeld in artikel 12, sub c, OLW en is de weigeringsgrond niet van toepassing.
4 Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
5 Artikel 11 OLW: artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de EU
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Nu de opgeëiste persoon geen elementen heeft aangevoerd waaruit blijkt dat die structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak, is niet aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
6 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
7 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.
8 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Regional Court of Rybnik 3rd Criminal Division (Polen) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum, voorzitter, mrs. M. Westerman en E.M. de Bie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 18 september 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)), punt 53.
HvJ EU 23 maart 2023, C-514/21 en C-515/21, ECLI:EU:C:2023:235 (Minister for Justice and Equality (Herroeping van de opschorting)).
Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (Openbaar Ministerie (Recht op een gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld in de uitvaardigende lidstaat)).