ECLI:NL:RBAMS:2025:5700 - Rechtbank Amsterdam - 31 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-138942-25
Datum uitspraak: 31 juli 2025
UITSPRAAK
op de vordering van 26 mei 2025 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon] , geboren in [geboorteplaats] (Liberia) op [geboortedag] 1992, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres] , gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 juli 2025, in aanwezigheid van mr. W.L.M. van Poll, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.E. Hok-A-Hin, advocaat in Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd.
Tevens heeft de rechtbank voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt een aanhoudingsbevel voor voorlopige hechtenis van het Amtsgericht Kassel van 4 maart 2025 met dossiernummer 1650 Js 24916/23 (dossiernr. GStA 7 ER 85/23).
De uitvaardigende justitiële autoriteit verzoekt de overlevering vanwege het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Duits recht strafbare feiten. Deze feiten zijn omschreven in het EAB.
4 Strafbaarheid
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
De uitvaardigende justitiële autoriteit wijst de strafbare feiten aan als zogenoemde lijstfeiten, die in Nederland in de lijst van bijlage 1 bij de OLW staan vermeld, te weten:
georganiseerde of gewapende diefstal.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Duitsland een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
Dit betekent dat een onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, achterwege moet blijven.
5 De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW
De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit en beroept zich op de garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW. De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon zodanige banden heeft met Nederland, dat de tenuitvoerlegging van een eventueel na overlevering opgelegde straf, uit het oogpunt van maatschappelijke re-integratie beter in Nederland kan plaatsvinden dan in de uitvaardigende lidstaat. De opgeëiste persoon heeft immers het centrum van zijn belangen in Nederland gevestigd.
De Staatsanwältin, Generalstaatsanwaltschaft, Frankfurt am Main heeft op 10 juli 2025 de volgende garantie gegeven:
(…)
*We hereby guarantee that, in case the wanted person [opgeëiste persoon] geb. [geboortedag] 1992 is sentenced to an unconditional and irrevocable prison sentence in Germany, it will be allowed to enforce this sentence in the Netherlands.
(…)
Naar het oordeel van de rechtbank is deze garantie voldoende.
6 Verzoek tot schorsing overleveringsdetentie
De raadsvrouw heeft verzocht om de opgeëiste persoon te schorsen na de uitspraak tot aan het moment dat tot feitelijke overlevering wordt overgegaan. De raadsvrouw heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. De opgeëiste persoon heeft daarnaast een groot belang bij een schorsing zodat hij in de gelegenheid wordt gesteld om zijn financiële en zakelijke belangen af te wikkelen en over te dragen. Bovendien stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat het vluchtgevaar kan worden ingeperkt door het stellen van voorwaarden.
De officier van justitie heeft zich verzet tegen inwilliging van het verzoek. Hij heeft daartoe aangevoerd dat op het moment dat de overlevering is toegestaan, alleen bij zeer bijzondere gevallen kan worden overgaan tot schorsing. Uit het EAB en de daarop betrekking hebbende stukken blijkt dat er sprake is van vluchtgevaar en dat er geen uitzonderlijke omstandigheden zijn aangevoerd die een schorsing kunnen rechtvaardigen.
De rechtbank stelt vast dat de opgeëiste persoon op 20 mei 2025 is aangehouden en vervolgens in verzekering is gesteld op grond van artikel 21 OLW. De rechtbank heeft op 22 mei 2025 bevolen dat de opgeëiste persoon in verzekering gesteld zal blijven tot het tijdstip waarop de rechtbank over zijn gevangenhouding beslist. Op 27 mei 2025 heeft de officier van justitie de opschorting van de tenuitvoerlegging van het bevel voortzetting inverzekeringstelling gelast ten behoeve van de tenuitvoerlegging van nog openstaande gevangenisstraffen van 28 mei 2025 tot en met 19 augustus 2025. De rechtbank heeft op 17 juli 2025 voor sluiting van het onderzoek ter zitting de gevangenhouding bevolen.
Beoordeling door de rechtbank De rechtbank constateert dat de opgeëiste persoon zich thans niet in overleveringsdetentie bevindt, omdat deze is opgeschort ten behoeve van de executie van openstaande gevangenisstraffen. De rechtbank is in de overleveringsprocedure niet bevoegd om over de opschorting of schorsing van de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraffen te beslissen. De rechtbank kan het schorsingsverzoek daarom niet in behandeling nemen en verklaart het schorsingsverzoek niet- ontvankelijk. Op het moment dat de opgeëiste persoon in Nederland gedetineerd is in het kader van de overlevering zal een verzoek kunnen worden ingediend ten behoeve van behandeling in de raadkamer.
7 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW. Verder staan geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg en is geen sprake van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven. Om die reden staat de rechtbank de overlevering toe.
8 Toepasselijke wetsartikelen
De artikelen 2, 5, 6 en 7 van de Overleveringswet.
9 Beslissing
STAAT TOE de overlevering van [opgeëiste persoon] aan het Amtsgericht Kassel, Duitsland voorde feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, mrs. M. Westerman en D.A. Segbedzi, rechters, in tegenwoordigheid van M.L. Kole, griffier. en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 31 juli 2025.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
Hof van Justitie van de Europese Unie 6 juni 2023, C-700/21, O. G. (Europees aanhoudingsbevel tegen een onderdaan van een derde land), ECLI:EU:C:2023:444, punt 64.