ECLI:NL:RBAMS:2025:5643 - Rechtbank Amsterdam - 23 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
vonnis
Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/770299 / KG ZA 25-421 VVV/MV
Vonnis in kort geding van 23 juli
in de zaak van
- de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres 1] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
- [eiseres 2],
wonende te [woonplaats] , eiseressen bij dagvaarding van 18 juni 2025, advocaat mr. L.E. Post te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats 2] , gedaagde, advocaat mr. T.G.L.M. Meevis te Eindhoven.
Eiseressen zullen hierna [eiseres 1] en [eiseres 2] worden genoemd. Gedaagde zal hierna [gedaagde] worden genoemd.
1 De procedure
1.1. Tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding op 3 juli 2025 hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] de dagvaarding toegelicht. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. Bij de mondelinge behandeling waren [eiseres 2] , mr. Post en mr. Meevis aanwezig. In verband met de spoedeisendheid van de zaak heeft de voorzieningenrechter bepaald dat op 4 juli 2025 een zogenoemd ‘kopstaartvonnis’ zal worden gewezen.
1.2. Omdat [gedaagde] op 3 juli 2025, na afloop van de mondelinge behandeling, een wrakingsverzoek heeft ingediend tegen de voorzieningenrechter is het kopstaartvonnis niet op 4 juli 2025 gewezen. Het wrakingsverzoek is behandeld op de zitting van de wrakingskamer van 15 juli 2025.
1.3. In het kader van het wrakingsverzoek is het de voorzieningenrechter gebleken dat een aantal van de conservatoire beslagen inmiddels door [gedaagde] is opgeheven. Niet is gebleken dat dit aanleiding heeft gevormd voor [eiseres 1] en [eiseres 2] om hun vordering te wijzigen of gedeeltelijk in te trekken.
1.4. De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek op 22 juli 2025 afgewezen. Nadien heeft de voorzieningenrechter de datum van het kopstaartvonnis bepaald op 23 juli 2025. Het onderstaande vormt hiervan de uitwerking die op 31 juli 2025 aan partijen is verstrekt.
2 De feiten
2.1. [gedaagde] geeft juridisch en fiscaal advies. [naam 1] en [naam 2] zijn bestuurders van [gedaagde] .
2.2. Op 3 december 2024 heeft [gedaagde] een overeenkomst gesloten met [eiseres 1] op grond waarvan zij juridisch advies zou geven. In die overeenkomst heeft [eiseres 2] (de UBO van [eiseres 1] ) zich persoonlijk borg gesteld voor de betalingen die [eiseres 1] aan [gedaagde] diende te verrichten.
2.3. In de overeenkomst staat onder meer dat [eiseres 1] een startvergoeding van € 140.000,- exclusief btw is verschuldigd, te betalen in vier termijnen, te weten € 50.000,- op 4 december 2024, € 40.000,- op 15 januari 2025, € 30.000,- op 14 februari 2025 en € 20.000,- op 14 maart 2025. Verder staat in de overeenkomst: Ingeval van een voortijdige beëindiging van de opdracht zal [eiseres 1] in alle gevallen, behoudens ingeval van een ongegronde werkweigering aan de zijde van [gedaagde] , het restant van de startvergoeding van EUR 140.000 exclusief BTW aan [gedaagde] verschuldigd blijven.
2.4. Van de eerste factuur (€ 60.500,- inclusief btw) heeft [eiseres 2] € 25.000,- voldaan. Van die factuur staat dus nog een bedrag open van € 35.500,-. De overige termijnen zijn niet door [eiseres 1] voldaan.
2.5. Op 15 januari 2025, 14 februari 2025 en 26 februari 2025 heeft [gedaagde] aanmaningen gestuurd naar [eiseres 1] , met [eiseres 2] in de CC.
2.6. Op 27 februari 2025 heeft [gedaagde] [eiseres 1] een ingebrekestelling gestuurd. Op 3 maart 2025 heeft [eiseres 1] zich jegens [eiseres 2] beroepen op de borgstelling.
2.7. Bij brief van 5 maart 2025 heeft [gedaagde] de overeenkomst beëindigd op grond van een vertrouwensbreuk, die volgens de brief geldt als een reden van gewichtige aard. Tevens is in de brief aanspraak gemaakt op het restant van de startvergoeding van € 140.000,-.
2.8. Uit een e-mail van 19 maart 2025 van [eiseres 2] gericht aan haar strafrechtadvocaat, met [gedaagde] in de CC, volgt dat zij heeft ingestemd met het beëindigen van de overeenkomst.
2.9. Op 5, 6 en 7 maart 2025 heeft [gedaagde] de voorzieningenrechter verlof gevraagd om ter verzekering van haar vordering op [eiseres 1] en [eiseres 2] conservatoir beslag te leggen op verschillende vermogensbestanddelen. Dit verlof is verleend. De vordering is hierbij, inclusief rente en kosten, begroot op € 187.200,-. Bepaald is dat de eis in de hoofdzaak moet worden ingesteld binnen veertien dagen na de eerste beslaglegging.
2.10. Bij dagvaarding van 19 maart 2025 heeft [gedaagde] een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij deze rechtbank tegen [eiseres 1] en [eiseres 2] . Gevorderd is onder meer betaling van € 144.400,-.
2.11. Op de rolzitting van 2 juli 2025 hebben [eiseres 1] en [eiseres 2] een conclusie van antwoord en een (voorwaardelijke) eis in reconventie ingediend.
3 Het geschil
3.1. [eiseres 1] en [eiseres 2] vorderen:primair: opheffing van de door [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen op dei. onroerende zaak (pand) [adres 1] ; ii. huurpenningen van [adres 2] ;iii. huurpenningen van [adres 1] ; iv. onroerende zaak (woning) aan de [adres 3] ; v. onroerende zaak (appartementsrecht) [adres 2] ; dan wel [gedaagde] te bevelen deze beslagen op straffe van dwangsommen op te heffen; __subsidiair:__opheffing van de door [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen op dei. onroerende zaak (pand) [adres 1] ; ii. huurpenningen van [adres 2] ;iii. huurpenningen van [adres 1] ; iv. onroerende zaak (woning) aan de [adres 3] ; dan wel [gedaagde] te bevelen deze beslagen op straffe van dwangsommen op te heffen; meer subsidiair: de door [gedaagde] gelegde beslagen gedeeltelijk op te heffen of te verminderen, op een wijze door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen; zowel primair als (meer) subsidiair:[gedaagde] te veroordelen in de kosten van dit geding en in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente; [gedaagde] te verbieden om ten laste van [eiseres 1] en [eiseres 2] opnieuw conservatoir beslag te leggen, voor zover dit is gegrond op dezelfde rechtsverhouding als de rechtsverhouding op grond waarvan [gedaagde] de eerdere beslagen heeft gelegd, op straffe van dwangsommen.
3.2. [eiseres 1] en [eiseres 2] stellen hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende. [gedaagde] was op de hoogte van de marktwaarde en de overwaarde van de verschillende panden waarop zij beslag heeft gelegd. Dit is aan de orde gekomen tijdens een bespreking op 3 februari 2025. [gedaagde] wist dus dat de overwaarde van minimaal een miljoen euro die rust op een van de beslagen panden ( [adres 1] ) meer dan voldoende was ter voldoening van de beweerde vordering. De andere beslagen zijn dan ook onnodig, terwijl door die beslagen wel de gehele financiering van [eiseres 1] en [eiseres 2] op het spel is komen te staan. Omdat [gedaagde] dit verzwegen heeft in haar beslagrekesten heeft zij de voorzieningenrechter onvolledig en onjuist geïnformeerd. Dit is in strijd met artikel 21 Rv en dient te leiden tot opheffing van alle beslagen. Daarnaast moeten de beslagen worden opgeheven omdat de vordering van [gedaagde] waarvoor beslag is gelegd summierlijk ondeugdelijk is als bedoeld in artikel 705 lid 2 Rv. [gedaagde] heeft een brief (van vier zinnen) opgesteld en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is het dan ook volstrekt onaanvaardbaar dat [gedaagde] aanspraak maakt op de volledige vergoeding van maar liefst € 140.000,- exclusief btw. Dit past in het beeld over [gedaagde] dat inmiddels bekend is geworden bij [eiseres 1] en [eiseres 2] . [gedaagde] doet zich voor als “Zuid-as” kantoor dat adviseert en procedeert op het hoogste niveau, terwijl het een kantoor betreft met een zeer twijfelachtige reputatie en bedenkelijk weinig successen.
3.3. [gedaagde] heeft – samengevat weergegeven – het volgende verweer gevoerd. Het spoedeisend belang bij opheffing van de beslagen aan de zijde van [eiseres 1] en [eiseres 2] ontbreekt. [eiseres 2] kan ter opheffing van de beslagen een bankgarantie aanbieden. De vordering van [gedaagde] is wel deugdelijk. Dat [gedaagde] alleen maar één brief zou hebben gestuurd, is een blote stelling die zij betwist. De onderbouwing van de werkzaamheden zal [gedaagde] in de bodemprocedure nader toelichten. Wegens een gegronde vertrouwensbreuk (lees: openstaande facturen) heeft [gedaagde] de overeenkomst opgezegd en [eiseres 2] is met die opzegging akkoord gegaan. Uit een conclusie
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4 De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 705 lid 2 Rv is een vordering tot opheffing van een conservatoir beslag onder meer toewijsbaar indien summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van de vordering waarvoor het beslag is gelegd.
4.2. Om de summierlijke (on)deugdelijkheid van de vordering te kunnen beoordelen dient de voorzieningenrechter zich een beeld te vormen van de kans van slagen van die vordering in de bodemprocedure. Daarvoor is van belang dat [eiseres 1] en [eiseres 2] in die bodemprocedure (blijkens hun conclusie van antwoord) het verweer voeren dat de overeenkomst vernietigbaar is op grond van dwaling of vanwege misbruik van omstandigheden, dat [gedaagde] geen recht heeft op de volledige vergoeding vanwege ongegronde werkweigering, dat het gevorderde moet worden afgewezen op grond van de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid en dat de borgstelling vernietigbaar is vanwege misbruik van omstandigheden.
4.3. De kans dat een of meerdere van die verweren zal slagen is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter dusdanig groot dat de vordering van [gedaagde] summierlijk ondeugdelijk is in de zin van artikel 705 lid 2 Rv. De primaire vordering tot opheffing van alle beslagen is dan ook toewijsbaar.
4.4. Ter toelichting het volgende. In december 2024 had [eiseres 2] dringend juridisch hulp nodig omdat zij op dat moment een hooglopend geschil had met een aannemer en omdat zij werd verdacht van hypotheekfraude door gebruik te maken van valse taxatierapporten, wat op 3 december 2024 heeft geleid tot een politie-inval in een van haar panden. Op diezelfde dag heeft zij zich – nadat een advocatenkantoor hulp weigerde – in paniek gewend tot [gedaagde] , dat zich presenteert als een gerenommeerd advieskantoor maar dat tegelijkertijd zelf is verwikkeld in een aantal rechtszaken (zie voor een opsomming paragraaf 4.10 van de conclusie van antwoord in de bodemprocedure). Volgens [eiseres 2] heeft [gedaagde] op 17 januari 2025 één brief gestuurd naar de desbetreffende aannemer. In dit kort geding heeft [gedaagde] hierover aangevoerd dat zij “meer dan voldoende werkzaamheden” heeft verricht voor [eiseres 1] en dat zij de onderbouwing van de werkzaamheden in de bodemprocedure nader zal toelichten. Het had echter op zijn minst genomen op [gedaagde] ’s weg gelegen om hierover al in dit kort geding (enige) inzage te verschaffen, bij voorbeeld door aan te geven wat de aard en (globale) omvang van die werkzaamheden was, zoals ook was aangegeven over de volgens [eiseres 1] en [eiseres 2] wél uitgevoerde werkzaamheden. Al met al kan niet worden uitgesloten dat de bodemrechter oordeelt dat het alle grenzen van redelijkheid en billijkheid te buiten gaat dat [gedaagde] zich beroept op een eenzijdig opgestelde contractuele bepaling in een door een juridisch adviseur aan een urgent juridische ondersteuning zoekende cliënte gestuurde opdrachtbevestiging die [gedaagde] recht geeft op het restant van de volledige vergoeding, terwijl er nota bene al € 25.000,- is betaald.
4.5. Bij deze stand van zaken hoeft het standpunt van [eiseres 1] en [eiseres 2] dat de beslagrekesten van [gedaagde] zijn opgesteld in strijd met artikel 21 Rv geen verdere bespreking. Ten overvloede wordt nog overwogen dat een opheffing van een conservatoir beslag is gebaseerd op artikel 705 lid 2 Rv en dat hierbij geen spoedeisend belang (als bedoeld in artikel 254 Rv) is vereist.
4.6. De vordering [gedaagde] te verbieden om opnieuw ten laste van [eiseres 1] en [eiseres 2] conservatoir beslag te leggen is niet toewijsbaar. Wel zal [gedaagde] worden veroordeeld bij een nieuw verzoek tot het leggen van beslag een kopie van dit vonnis (en van de uitwerking hiervan) en de daaraan ten grondslag liggende dagvaarding aan de voorzieningenrechter over te leggen. Hieraan zal een dwangsom worden verbonden.
4.7. [gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres 1] en [eiseres 2] worden begroot op:
-
dagvaarding € 119,40
-
griffierecht 714,00
-
salaris advocaat 1.107,00
Totaal € 1.940,40
5 De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op de door [gedaagde] gelegde conservatoire beslagen op dei. onroerende zaak (pand) [adres 1] ; ii. huurpenningen van [adres 2] ;iii. huurpenningen van [adres 1] ; iv. onroerende zaak (woning) aan de [adres 3] ; v. onroerende zaak (appartementsrecht) [adres 2] ,
5.2. gebiedt [gedaagde] om bij een verzoek om opnieuw ten laste van [eiseres 1] en [eiseres 2] conservatoir beslag te leggen op grond van dezelfde rechtsverhouding een kopie van dit vonnis (en van de uitwerking hiervan) en de daaraan ten grondslag liggende dagvaarding aan de voorzieningenrechter over te leggen, op straffe van een dwangsom van € 25.000,- per keer dat dit gebod niet wordt nagekomen, met een maximum van € 100.000,-,
5.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres 1] en [eiseres 2] tot op heden begroot op € 1.940,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 178,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 92,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen met ingang van de veertiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader , voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op23 juli 2025.
ECLI:NL:PHR:2023:175
ECLI:NL:HR:2023:1071
type: MV
coll: