Terug naar bibliotheek
Rechtbank Amsterdam

ECLI:NL:RBAMS:2025:5397 - Rechtbank Amsterdam - 23 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBAMS:2025:539723 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

vonnis

Afdeling Publiekrecht

Teams Strafrecht

Parketnummer: 13/267855-24

Datum uitspraak: 23 juli 2025

Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen

[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1968, wonende op het adres [adres] .

1 Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting op 7 mei en 23 juli 2025.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. J. Ang, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.G. Cantarella, naar voren hebben gebracht.

2 Tussenvonnis van 6 december 2024

De rechtbank heeft op 6 december 2024 in onderhavige zaak een tussenvonnis gewezen, waarin reeds is geoordeeld over de bewezenverklaring van het feit, de strafbaarheid daarvan en de strafbaarheid van verdachte. De overwegingen in het tussenvonnis dienen als hier ingelast te worden beschouwd.

In dit vonnis gaat het enkel nog om de afdoening van de zaak.

3 Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

4 Motivering van de straf

4.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot de maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (hierna: ISD-maatregel), met dien verstande dat deze opgeheven wordt op het moment dat verdachte in het kader van de op 7 mei 2025 afgegeven zorgmachtiging kan worden opgenomen in GGZ [plaats] .

4.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat een straf moet worden opgelegd conform het reeds ondergane voorarrest.

4.3 Het oordeel van de rechtbank

De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.

Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal; een hinderlijk en veel voorkomend feit dat grote schade en overlast veroorzaakt.

De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 24 juni 2025. Hieruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren veelvuldig is veroordeeld voor winkeldiefstal. Daarnaast blijkt dat hem eerder een ISD-maatregel is opgelegd.

De rechtbank heeft ook gekeken naar het reclasseringsadvies van 11 november 2024 en het aanvullende reclasseringsadvies van 24 november 2024. Uit deze adviezen blijkt – kort samengevat – het volgende. Het ontbreekt verdachte op alle leefgebieden aan beschermende factoren. Ondanks inspanningen middels vele ambulante en klinische trajecten in het kader van zowel de drang van reclasseringstoezicht als de dwang van de maatregel ISD, hebben deze niet geleid tot het verminderen van het recidiverisico. Veroordeelde heeft, vanwege complexe problematiek, niet op de lange termijn kunnen profiteren van de aangeboden zorg en kaders. Een essentieel belemmerend onderdeel is, dat verdachte niet in staat is tot autocorrectie. Hij valt telkens terug in onwenselijk en onwettig gedrag, gevoed door zijn middelenzucht en de onderliggende psychiatrische problematiek. Bovendien wordt zijn problematiek – onder meer – gekenmerkt door gebrek aan probleembesef en ziekte-inzicht waardoor (continue) overeenstemming over passende interventies en de ingeperkte gedragsvrijheid een voortdurende uitdaging zijn in de zorgrelatie met verdachte. Onzeker is of (opnieuw) het dwangkader van de maatregel ISD toereikend is voor verdachte om op de lange termijn te kunnen profiteren van de zorginterventies. Immers zijn de duur en de mate van dwang beperkt, echter is er onder de actuele strafrechtelijke omstandigheden geen dwingender alternatief beschikbaar. Verdachte is in mei 2024 aangemeld bij GGZ [plaats] . Nu er concreet zicht is op beschikbaarheid van passende zorginzet, meent Reclassering Inforsa dat deze kans moet worden benut. Daarbij is wel essentieel dat deze zorginzet zodanig wordt gekaderd dat recidive van persoonlijke en maatschappelijke risico’s wordt vermeden. In de zorguitvoering kan GGZ Drenthe bij wankelende zorgontvankelijk van verdachte mogelijk, aanvullend op het strafrechtelijke kader, de inzet van een zorgmachtiging benutten. Dit plan van aanpak beoogt een eerste van fase welke uiteindelijk leidt tot levenslange woonzorg voor verdachte, waarmee zijn persoonlijke omstandigheden verbeteren en derhalve recidive in delictgedrag wordt vermeden. Het bovenstaande is ter zitting bevestigd door dhr. [reclasseringsmedewerker] van Reclassering Nederland.

Bij het bepalen van (de duur van) de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat aan verdachte in onderhavige zaak op 7 mei 2025 een zorgmachtiging op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet forensische zorg (Wfz) is verleend.

Inmiddels is er een woonplek bij GGZ [plaats] , beschikbaar gekomen en verdachte is daar inmiddels woonachtig.

Alles afwegende legt de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van één maand op aan verdachte. Gelet op de reeds verleende zorgmachtiging en de opname van verdachte bij GGZ [plaats] is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een ISD-maatregel niet (meer) passend is. De rechtbank zal deze maatregel dan ook niet opleggen. Een straf die langer duurt dan het reeds ondergane voorarrest heeft naar het oordeel van de rechtbank ook geen toegevoegde waarde.

5 Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

6 Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals in het tussenvonnis van 6 december 2024 is vermeld.

Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.

Het bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Verklaart het bewezene strafbaar.

Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 (één) maand.

Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis. Dit vonnis is gewezen door mr. D. Bode, voorzitter, mr. H.E. Hoogendijk en mr. J.H.C. van der Roest, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Ç.H. Dede, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 juli 2025.