ECLI:NL:RBAMS:2024:4663 - Rechtbank Amsterdam - 18 juli 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Parketnummer: 13-034281-23
Datum uitspraak: 19 juli 2024
UITSPRAAK
op de vordering van 29 april 2024 van de officier van justitie bij deze rechtbank tot het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
[opgeëiste persoon], geboren in [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1980, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres], [woonplaats], gedetineerd in [detentieadres],
hierna ‘de opgeëiste persoon’.
1 Procesgang
De behandeling van het EAB heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 juli 2024, in aanwezigheid van mr. G.M. Kolman, officier van justitie. De opgeëiste persoon is verschenen en is bijgestaan door raadsvrouw mr. D.S. Altena, advocaat te Utrecht, waarnemend voor mr. R. Zilver, en door een tolk in de Roemeense taal.
De rechtbank heeft voor sluiting van het onderzoek ter zitting de termijn waarbinnen zij op grond van de Overleveringswet (OLW) uitspraak moet doen over de verzochte overlevering met 30 dagen verlengd
Op de zitting van 18 juli 2024 is het onderzoek in aanwezigheid van de officier van justitie, de raadsvrouw, de opgeëiste persoon en een tolk in de Roemeense taal, heropend en geschorst, om de rechtbank in de gelegenheid te stellen zich nader over het verzoek tot overlevering en de door de raadsvrouw aanvullende onderbouwing van het gelijkstellingsverweer te beraden. Vervolgens heeft de rechtbank de officier van justitie per mail in de gelegenheid gesteld op de nieuwe gegevens te reageren en dat is diezelfde dag ook (per mail) gebeurd. Het onderzoek is op de uitspraak van 19 juli 2024 opnieuw gesloten.
2 Identiteit van de opgeëiste persoon
Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat de bovenvermelde persoonsgegevens juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.
3 Grondslag en inhoud van het EAB
Het EAB vermeldt:
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van in totaal een vrijheidsstraf voor de duur van één jaar en vijf maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij de hiervoor genoemde beslissingen.
Deze beslissingen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in het EAB.
Uit het EAB en de aanvullende informatie van 19 juni 2024 volgt dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest bij de procedures die tot deze beslissingen hebben geleid.
4 Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
Ten aanzien van het feit dat ten grondslag ligt aan het vonnis van the Roman District Court van 30 oktober 2013 stelt de rechtbank vast dat hieraan is voldaan.
Dit feit levert naar Nederlands recht op:
- verduistering, gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan het vonnis vanthe Roman Criminal Court van 23 november 2018 en het arrest van the Court of Appeal of Bacau van 19 november 2019 betreft volgens de beschrijving in het EAB ‘het niet betalen van kinderalimentatie’ en ‘verduistering’. De rechtbank stelt vast dat ‘verduistering’ ook naar Nederlands recht een strafbaar feit oplevert, echter geldt dat niet voor het niet betalen van kinderalimentatie, nu uit het EAB niet volgt dat door het niet betalen van alimentatie de kinderen in een hulpbehoevende situatie zijn gebracht. De rechtbank verwijst in dit kader naar de overweging onder 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021.
De rechtbank ziet echter aanleiding om geen gebruik maken van haar bevoegdheid om op grond van het ontbreken van de dubbele strafbaarheid de overlevering partieel te weigeren, omdat het in dit geval de voorkeur verdient de overlevering op grond van artikel 6a OLW te weigeren met gelijktijdige overname van de tenuitvoerlegging van de straf, nu op die manier straffeloosheid wordt voorkomen en tevens belangen van sociale re-integratie van de opgeëiste persoon worden gewaarborgd. In het navolgende zal dit nader worden toegelicht.
5 Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 6a OLW
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan op basis van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd als deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
5.1. Gelijkstelling
Het standpunt van de raadsvrouw
De raadsvrouw heeft de rechtbank – overeenkomstig de door haar overhandigde pleitnota die in het dossier is gevoegd – verzocht de opgeëiste persoon gelijk te stellen met een Nederlander zoals bedoeld in artikel 6a OLW.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op gelijkstelling niet slaagt, omdat de opgeëiste persoon niet heeft aangetoond dat hij gedurende vijf jaren ononderbroken in Nederland heeft verbleven.
Het oordeel van de rechtbank
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet op grond van artikel 6a, negende lid, OLW zijn voldaan aan twee vereisten, te weten:
Eerste voorwaarde De rechtbank is van oordeel dat de opgeëiste persoon aan de hand van de overgelegde stukken heeft aangetoond dat hij ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland verblijft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, Vreemdelingenwet 2000 en daarmee een duurzaam verblijfsrecht heeft verworven.
Aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Tweede voorwaarde De tweede voorwaarde voor gelijkstelling met een Nederlander wordt getoetst aan de hand van een verklaring van de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) over de verwachting of de opgeëiste persoon al dan niet zijn recht van verblijf in Nederland verliest ten gevolge van de opgelegde straf of maatregel. Uit de brief van de IND van 15 juli 2024 volgt dat deze feiten er niet toe leiden dat de opgeëiste persoon zijn verblijfsrecht zal verliezen.
Ook aan deze voorwaarde is dus voldaan.
Op grond van het voorgaande concludeert de rechtbank dan ook dat de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.
5.2 Strafovername
Indien sprake is van gelijkstelling met een Nederlander kan op grond van artikel 6a OLW de overlevering worden geweigerd, als de overlevering is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van de straf kan worden overgenomen.
De rechtbank moet daarom beoordelen of de tenuitvoerlegging van de in Roemenië opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
De in artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW van overeenkomstige toepassing verklaarde weigeringsgronden staan niet in de weg aan overname van de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf.
Uit de hiervoor onder 4 weergegeven Nederlandse kwalificatie volgt dat de bij vonnis van the Roman District Court van 30 oktober 2013 opgelegde vrijheidsstraf niet de toepasselijke Nederlandse wettelijke strafmaxima overstijgt.
Ten aanzien van het feitencomplex dat ten grondslag ligt aan het vonnis vanthe Roman Criminal Court van 23 november 2018 en het arrest van the Court of Appeal of Bacau van 19 november 2019 heeft de rechtbank onder 4 vastgesteld dat het ‘niet betalen van kinderalimentatie’ naar Nederlands recht niet strafbaar is. Zij ziet echter aanleiding om, ondanks het ontbreken van de dubbele strafbaarheid, de weigeringsgrond van artikel 7, eerste lid, OLW niet toe te passen en ook de tenuitvoerlegging van de voor dat feit opgelegde straf over te nemen. Het feit heeft weliswaar met name aanknopingspunten met de Roemeense rechtsorde, want is begaan in Roemenië, door een Roemeense onderdaan tegen een andere Roemeense onderdaan, maar daar staat tegenover dat er ook aanknopingspunten zijn met de Nederlandse rechtsorde, aangezien de opgeëiste persoon kan worden gelijkgesteld met een Nederlander. De rechtbank acht het in het belang van de opgeëiste persoon om zijn sociale re-integratie in Nederland te laten plaatsvinden, nu vastgesteld is dat hij duurzaam verblijf heeft in Nederland. Een weigering van de overlevering op grond van artikel 7, eerste lid, OLW betekent immers niet dat de opgeëiste persoon de hem opgelegde straf niet meer zou hoeven te ondergaan. Bij weigering van de overlevering op grond van artikel 7, eerste lid, OLW zou de opgeëiste persoon, zolang die vrijheidsstraf naar het recht van Roemenië voor tenuitvoerlegging vatbaar is, bij het gebruikmaken van zijn vrije verkeersrechten, rekening moeten houden met de mogelijkheid van overlevering ter tenuitvoerlegging van die straf vanuit een andere lidstaat. Een dergelijke overlevering en de daarop volgende tenuitvoerlegging in Roemenië zouden de met de tenuitvoerlegging in Nederland nagestreefde sociale re-integratie kunnen doorkruisen.
Het oordeel dat het ontbreken van dubbele strafbaarheid in dit geval in de weg zou kunnen staan aan overname van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf en dus – gelet op artikel 6a, tweede lid, aanhef en onder a, OLW jo. artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, WETS – aan de tenuitvoerlegging van die straf in Nederland, zou de nagestreefde sociale re-integratie van de opgeëiste persoon eveneens kunnen doorkruisen.
De opgelegde sanctie is naar haar aard niet onverenigbaar met Nederlands recht ex artikel 6a, vierde lid, OLW. Voor een aanpassing van de opgelegde vrijheidsstraf overeenkomstig artikel 6a, vierde en vijfde lid, OLW is daarom geen plaats.
De rechtbank concludeert op grond van het voorgaande dat de tenuitvoerlegging van de opgelegde vrijheidsstraf kan worden overgenomen.
Verder is gebleken dat de opgeëiste persoon voldoende economische en sociale banden met Nederland heeft, zodat sprake is van een rechtmatig belang dat de tenuitvoerlegging van de straf in Nederland rechtvaardigt.
De rechtbank is dan ook bevoegd om de overlevering overeenkomstig artikel 6a, eerste lid, OLW te weigeren. In dit geval ziet zij geen aanleiding om af te zien van de uitoefening van die bevoegdheid.
De rechtbank zal daarom de overlevering weigeren en gelijktijdig de tenuitvoerlegging van die vrijheidsstraf in Nederland bevelen.
6 Slotsom
De rechtbank stelt vast dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en dat de weigeringsgrond van artikel 6a OLW van toepassing is. De rechtbank ziet geen aanleiding om af te zien van toepassing van die weigeringsgrond. Om die reden wordt de overlevering geweigerd.
7 Toepasselijke wetsbepalingen
De artikelen 322 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6a en 7 OLW.
8 Beslissing
WEIGERT de overlevering van [opgeëiste persoon] aan the Roman District Court, Roemenië.
BEVEELT de tenuitvoerlegging van de in overweging 3 bedoelde vrijheidsstraf in Nederland.
HEFT OP de overleveringsdetentie van [opgeëiste persoon].
BEVEELTde gevangenhouding van **[opgeëiste persoon]**tot aan de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf. Dit bevel is afzonderlijk opgemaakt en ondertekend. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J.R.M. Vermolen, voorzitter, mrs. E. Biҫer en M. Westerman, rechters, in tegenwoordigheid van mrs. I. van Heusden en S. van Gerven, griffiers, en in het openbaar uitgesproken op de zitting van 19 juli 2024.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
Zie artikel 23 Overleveringswet.
Zie artikel 22, eerste en derde lid, OLW.
Zie onderdeel e) van het EAB.
ECLI:NL:RBAMS:2021:1803.