ECLI:NL:PHR:2025:1026 - Conclusie AG: Bevestiging mondeling vonnis zonder herhaling tenlastelegging in arrest - 23 september 2025
Arrest
Essentie
De procureur-generaal concludeert dat het cassatiemiddel faalt. Een hof dat een mondeling vonnis bevestigt, hoeft de tenlastelegging niet opnieuw in zijn arrest op te nemen als het vonnis al correct naar de dagvaarding verwijst. Wel wordt ambtshalve geadviseerd tot strafvermindering wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer23/01731
Zitting 23 september 2025
CONCLUSIE
D.J.C. Aben
In de zaak
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993, hierna: de verdachte
Het cassatieberoep
-
Bij arrest van 21 april 2023 heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, bevestigd, met aanvulling van gronden, behalve ten aanzien van de opgelegde straf. Het vonnis is in zoverre vernietigd en aan de verdachte is een taakstraf opgelegd voor de duur van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
-
Bij voormeld vonnis was de verdachte wegens “mishandeling” veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren, met algemene en bijzondere voorwaarden, en een taakstraf van veertig uren, subsidiair twintig dagen hechtenis.
-
Het cassatieberoep is ingesteld de verdachte. J.J.J. van Rijsbergen, advocaat in Breda, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
- Het middel houdt in dat het arrest – in afwijking van het bepaalde in artikel 359 lid 1 Sv – niet het ten laste gelegde bevat.
De bewijsvoering
- De aantekening van het mondeling vonnis d.d. 14 januari 2020 vermeldt (onder meer) het volgende:
“1. De tenlastelegging Overeenkomstig de dagvaarding”
- Het bestreden arrest d.d. 21 april 2023 houdt, voor zover relevant, in:
“Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis, met aanvulling van de gronden waarop dit berust en met uitzondering van de opgelegde straf. Voorts zal het hof de toepasselijke wettelijke voorschriften vervangen.
Ten slotte zal het hof het vonnis aanvullen met de navolgende bewijsoverwegingen.”
Het beoordelingskader
- Op de voet van artikel 1 onder a van de Regeling aantekening mondeling vonnis door politierechter, kinderrechter, economische politierechter, de kantonrechter en de enkelvoudige kamer voor behandeling van strafzaken in hoger beroep, *Stcrt.*1996, 197 (hierna: de Regeling), dient de aantekening van het mondeling vonnis (als bedoeld in artikel 378 lid 2 Sr) de inhoud van de tenlastelegging te bevatten. Daartoe kan worden verwezen naar de dagvaarding.
[1] In hoger beroep dient de uitspraak – ingevolge artikel 359 lid 1 jo. artikel 415 Sv – eveneens de tenlastelegging te bevatten.[2] Een uitzondering hierop geldt m.i. indien het hof het vonnis van de rechtbank bevestigt en het vonnis ook al de tenlastelegging en de bewezenverklaring bevat, bijvoorbeeld omdat daarnaar in overeenstemming met de Regeling wordt verwezen.[3] ,[4]
De beoordeling van het middel
-
In cassatie is enkel aan de orde de vraag of het arrest van het hof voldoet aan de wettelijke vereisten. In dat verband merk ik op dat het hof op de voet van artikel 423 lid 1 Sv gebruik kan maken van de mogelijkheid om een vonnis in eerste aanleg te bevestigen, zo nodig met aanvulling of verbetering van gronden. In het onderhavige geval heeft het hof de aantekening van het mondelinge vonnis van de politierechter (behalve ten aanzien van de strafoplegging) bevestigd, zulks met aanvulling van gronden. De aantekening van het mondelinge vonnis houdt in dat de tenlastelegging overeenkomstig is aan de tekst die als zodanig in de dagvaarding is opgenomen (zie voor de precieze bewoordingen: randnummer 5). Zodoende verwijst het vonnis voor wat betreft de inhoud van de tenlastelegging – in overeenstemming met de Regeling – naar de dagvaarding. Tegen deze achtergrond, en in aanmerking genomen hetgeen ik hiervoor onder randnummer 7 (met voetnoten) heb uiteengezet, meen ik dat de klacht dat het hof heeft verzuimd de inhoud van de tenlastelegging in zijn arrest op te nemen, faalt.
-
Overigens ontgaat mij welk belang de steller van het middel met deze klacht voor ogen staat. Bij de stukken bevindt zich immers de aan de verdachte uitgereikte dagvaarding (waarnaar in het vonnis wordt verwezen), en uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt – anders dan de steller van het middel wil – niet dat onduidelijkheid heeft bestaan over de vraag op de grondslag van welke tekst van de tenlastelegging het hof heeft beslist.
[5] Het middel kan ook daarom niet tot cassatie leiden.
Slotsom
-
Het middel faalt en kan worden afgedaan met de aan artikel 81 lid 1 RO ontleende motivering.
-
Ambtshalve merk ik op dat namens de verdachte op 1 mei 2023 beroep in cassatie is ingesteld. Dat betekent dat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Daarmee is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 EVRM geschonden.
-
Andere ambtshalve gronden die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven, heb ik niet aangetroffen.
-
Deze conclusie strekt tot:
- vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde taakstraf;
- vermindering van de opgelegde taakstraf naar de gebruikelijke maatstaf;
- en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De procureur-generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Daarbij kan eventueel worden verwezen naar de nadere opgave, bedoeld in art. 374 Sr, met vermelding van nadere opgave ter terechtzitting.
Op die manier kan immers worden gecontroleerd of recht is gedaan op de grondslag van de tenlastelegging. Niet naleving van dit voorschrift leidt in beginsel tot nietigheid (art. 359 lid 8 Sv).
Zie G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 901. Zie ook de conclusie van voormalig a-g Harteveld van 28 maart 2023, ECLI:NL:PHR:2023:339 (HR: art. 81 RO). Ook een aan het vonnis gehechte kopie van de tenlastelegging, volstaat. Zie bijvoorbeeld HR 28 mei 1996, DD 96.319. Vgl. ook de conclusie van a-g Schipper van 28 oktober 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BE9805 (HR: art. 81 RO).
Vgl. HR 24 juli 1967, ECLI:NL:HR:1967:AB5844, NJ1968/89: “O. t.a.v. het middel: dat het Hof wat de bewezenverklaring betreft niet opnieuw heeft recht gedaan, doch het vonnis van de Pol.r. in zover heeft bevestigd; dat voor zodanig geval niet geldt het voorschrift van art. 415 jo art 359 Sv. dat in hoger beroep het arrest de t.l.l. moet bevatten, noch een grond aanwijsbaar is voor de in het middel nog gestelde eis dat het arrest een zelfstandige omschrijving bevat van het bewezen verklaarde;”.
A-G Minkenhof zette in haar hieraan voorafgaande conclusie (dienovereenkomstig) uiteen: “Op de gebruikelijke en geoorloofde wijze verwijst de aantekening van het mondeling vonnis voor de inhoud van de t.l.l. naar de dagv. en voor de bewezenverklaring naar het telastegelegde feit. Nu geldt het op straffe van nietigheid gestelde voorschrift van art. 359 in verband met art. 415 Sv. dat het vonnis het telastegelegde moet bevatten algemeen en in de wet is geen uitzondering gemaakt voor het hoger beroep van mondelinge vonnissen (zie 23 jan. 1939 NJ 1939 no. 860 noot T.) Sinds jaar en dag echter pleegt Uw Raad de werking van dit voorschrift te beperken in dien zin, dat het slechts geldt, indien t.a.v. de bewezenverklaring opnieuw recht wordt gedaan. (Zie HR 30 okt. 1939 NJ 1940 no. 69 noot Pompe, 16 okt. 1939 NJ 1940 no. 129 noot Pompe, 15 april 1940 NJ 1940 no. 710 noot Taverne, 1 maart 1966 NJ 1966 no. 385 noot van Berckel en de noot van Roling onder HR 31 okt. 1950 NJ 1950 no. 151). In het evengenoemde arrest van 15 april 1940 overweegt Uw Raad met zoveel woorden, dat op de eis van art. 359, dat het vonnis het telastegelegde moet bevatten een uitzondering mag worden aangenomen voor het geval, dat het Hof het vonnis t.a.v. de bewezenverklaring volledig bevestigt.”
In HR 6 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2026, heeft de Hoge Raad meer duidelijkheid gegeven omtrent de toepassing van de bewijsmotiveringsvoorschriften door een gerechtshof in geval van bevestiging dan wel vernietiging van een mondeling vonnis van o.a. de politierechter. De Hoge Raad heeft in dit arrest uitgemaakt (rov. 2.3.1) dat op grond van art. 423 lid 1 Sv zowel de meervoudige als de enkelvoudige kamer van het hof bevoegd is een in eerste aanleg gewezen vonnis te bevestigen. Dit geldt ook, aldus vervolgt de Hoge Raad, indien het een mondeling vonnis betreft dat in het proces-verbaal van de terechtzitting is aangetekend op de wijze als bepaald in de Regeling. De bevoegdheid om zo’n mondeling vonnis te bevestigen is niet beperkt tot het geval als bedoeld in de tweede volzin van lid 3 van art. 359 Sv (bekennende verdachte). In rov. 2.3.2, eerste volzin, formuleert de Hoge Raad een verduidelijking van de hiervoor omschreven regel van rov. 2.3.1. De verduidelijking luidt (eerste volzin van rov. 2.3.2): “Indien die aantekening mondeling vonnis wat betreft de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen – in overeenstemming met de Regeling – verwijst naar het proces-verbaal van de terechtzitting en/of andere processtukken, is de meervoudige kamer van het hof in geval van bevestiging van het vonnis in beginsel niet gehouden de inhoud van die stukken (alsnog) in zijn arrest op te nemen.”
Naar analogie met dit oordeel geldt m.i. dat ingeval de aantekening mondeling vonnis voor wat betreft de inhoud van de tenlastelegging verwijst naar andere processtukken, zoals de dagvaarding, het hof bij bevestiging van het vonnis niet gehouden is de inhoud van de tenlastelegging alsnog in zijn arrest op te nemen.
In hoger beroep is door of namens de verdachte bijvoorbeeld niet aangevoerd dat de verdachte door de politierechter is veroordeeld voor andere feiten dan hem bij inleidende dagvaarding waren ten laste gelegd.