ECLI:NL:HR:2025:1540 - Hoge Raad - 10 oktober 2025
Arrest
Formele relaties
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 24/01511 Datum 10 oktober 2025
ARREST
In de zaak van
Constantijn Michiel VAN LIERE, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [verzoeker], wonende te Willemstad, Curaçao, VERZOEKER tot cassatie, hierna: de curator, advocaat: aanvankelijk T. Riyazi, thans D.M. de Knijff,
tegen
- [verweerster 1],
gevestigd in Sint Maarten,
- [verweerster 2] B.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
- [verweerster 3] B.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
- [verweerder],
wonende in Sint Maarten, hierna gezamenlijk: [verweerders 1 t/m 4],
- GRASSROOTS LAWYERS N.V.,
gevestigd in Sint Maarten,
- [verweerster 6],
wonende in Sint Maarten, hierna gezamenlijk: [verweerders 5 en 6], VERWEERDERS in cassatie, advocaat: H.J.W. Alt.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. het vonnis in de zaak SXM202000603 van het Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten van 14 september 2021; b. het vonnis in de zaak SXM202000603 - SXM2021H00138 - SXM2021H00114 van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 17 januari 2024. De curator heeft tegen het vonnis van het hof beroep in cassatie ingesteld. [verweerders 1 t/m 4] en [verweerders 5 en 6] hebben verzocht het beroep te verwerpen. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal T. Hartlief strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van de curator heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) [verzoeker] is bestuurder van de vennootschappen S.D. Technologies N.V. (hierna: VT SXM) en Virtual Technology Anguilla Distribution Limited (hierna: VTA). (ii) [verzoeker] heeft op 13 juni 2018 een ‘promissory note’ getekend, waarbij hij zich hoofdelijk schuldenaar verklaart voor een schuld van VT SXM aan Sonesta (ook wel aangeduid als ‘Resort of the World’). (iii) [verzoeker], VT SXM en VTA hebben in januari 2019 [verweerder] ingeschakeld om aan hen juridische bijstand te verlenen in een zaak die Sonesta tegen hen had aangespannen. (iv) In de hiervoor onder (iii) bedoelde zaak zijn [verzoeker], VT SXM en VTA bij vonnis van 23 juli 2019 hoofdelijk veroordeeld tot betaling aan Sonesta van in hoofdsom USD 58.860,--, op de grond dat [verzoeker] de vordering heeft erkend. (v) Op 26 juli 2019 heeft [verweerder] aan [verzoeker] bericht:
“If you do not agree with the judgement (...) you can always appeal your case. (...). However, we do not recommend to appeal the case as you have never denied the claims made by Resort of the World N.V.” (vi) [verzoeker] heeft geen hoger beroep ingesteld. (vii) Bij vonnis van 13 december 2019 (hierna: het faillissementsvonnis) is [verzoeker] op verzoek van Sonesta wegens het onbetaald laten van haar vordering failliet verklaard. In die procedure heeft [verzoeker] in persoon verweer gevoerd. (viii) Op 14 december 2019 heeft [verzoeker] [verweerder] naar aanleiding van zijn faillietverklaring onder meer het volgende bericht:
“This is really tough on me and I am completely heart broken. I would like to know if I can come see you on Monday or one of your Lawyers to start the Appeal or stop this Bankruptcy until the case is reviewed properly.” (ix) Op 16 december 2019 heeft [verweerder] [verzoeker] bericht dat hij en zijn kantoorgenoten geen tijd hebben. (x) Op 20 december 2019 is [verzoeker], bijgestaan door [verweerster 6], in hoger beroep gegaan van het faillissementsvonnis. Het Gemeenschappelijk Hof heeft op 7 februari 2020 het faillissementsvonnis bekrachtigd.
2.2 De curator verwijt [verweerders 1 t/m 4] en [verweerders 5 en 6] dat zij [verzoeker] niet hebben gewezen op de mogelijkheid dat diens echtgenote de promissory note vernietigt op de grond dat haar toestemming daarvoor ontbreekt (art. 1:88 lid 1, onder c, Burgerlijk Wetboek van Sint Maarten (hierna: BWSM) in verbinding met art. 1:89 BWSM). De curator vordert in dit geding hoofdelijke veroordeling van [verweerders 1 t/m 4] en [verweerders 5 en 6] tot betaling van, kort gezegd, de schade die daaruit voortvloeit, waaronder de faillissementskosten.
Het gerecht
2.3 Het hof
3 Beoordeling van het middel
3.1 Onderdeel 1 van het middel richt klachten tegen het oordeel van het hof dat [verweerder] geen beroepsfout heeft gemaakt, en onderdeel 2 tegen het oordeel dat [verweerster 6] geen beroepsfout heeft gemaakt. Bij de beoordeling van die klachten dient het volgende tot uitgangspunt.
3.2 Een advocaat dient als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Deze zorgvuldigheidsplicht brengt mee dat een advocaat zijn cliënt bij het voeren van een procedure niet onnodig blootstelt aan voorzienbare en vermijdbare risico’s. Wanneer een advocaat een cliënt adviseert in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, brengt de zorgvuldigheidsplicht mee dat de advocaat de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen.
3.3 Art. 1:88 lid 1, aanhef en onder c, BWSM bepaalt dat een echtgenoot de toestemming van de andere echtgenoot behoeft voor overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt, of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van de derde verbindt. Art. 1:89 lid 1 BWSM bepaalt dat een rechtshandeling die een echtgenoot in strijd met art. 1:88 BWSM heeft verricht, vernietigbaar is; slechts de andere echtgenoot kan een beroep op de vernietigingsgrond doen.
3.4.1 Onderdeel 1 voert onder meer aan, onder 1.2-1.13, dat het oordeel dat [verweerder] [verzoeker] niet behoefde te wijzen op de vernietigingsmogelijkheid van art. 1:88 BWSM in verbinding met art. 1:89 BWSM onbegrijpelijk is in het licht van een aantal omstandigheden en stellingen die [verweerders 1 t/m 4] hebben aangevoerd. Door niet te wijzen op de vernietigingsmogelijkheid, die aan toewijzing van de vordering van Sonesta in de weg zou hebben gestaan, althans daarop een reële kans had geboden, heeft [verweerder] niet beoordeeld wat voor de zaak van nut kon zijn en is hij zonder meer meegegaan in de wens van [verzoeker] de zaak te regelen, dit ten onrechte, aangezien [verzoeker] in de onjuiste veronderstelling verkeerde dat hij niet onder de vordering uit kon komen. [verweerder] heeft [verzoeker] daardoor niet de gelegenheid geboden een weloverwogen beslissing te nemen, aldus nog steeds, samengevat, de klachten van de onderdelen 1.2-1.13.
3.4.2 Bij de beoordeling of [verweerder] een beroepsfout heeft gemaakt door [verzoeker] niet te wijzen op de mogelijkheid van een beroep op de vernietigingsgrond van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder c, BWSM in verbinding met art. 1:89 BWSM, diende het hof onder meer te betrekken de aard en rechtsgevolgen van een beroep op die bepalingen, de kans van slagen daarvan en de mate waarin [verzoeker] ervan heeft blijk gegeven zich van die mogelijkheid bewust te zijn (zie hiervoor in 3.2). Het hof heeft in rov. 5.5, na een beschrijving van de feitelijke gang van zaken in de rov. 5.3 en 5.4, zijn oordeel dat [verweerder] zijn zorgplicht niet heeft geschonden, gemotiveerd met de overweging dat de vordering van art. 1:89 BWSM strekt tot bescherming van de echtgenote van [verzoeker], dat zij zich niet tot [verweerder] had gewend en ook niet bij de bespreking aanwezig was, en dat het uitdrukkelijk de bedoeling van [verzoeker] was om de zaak te regelen. Aldus heeft het hof zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het hof heeft in zijn motivering niet betrokken de kans dat de echtgenote van [verzoeker] op art. 1:89 BWSM een beroep zou hebben gedaan, indien [verweerder] [verzoeker] had voorgelicht over de mogelijkheid van dat beroep, en de kans van slagen daarvan.
3.4.3 De hiervoor in 3.4.1 weergegeven klachten slagen. De overige klachten van de onderdelen 1.2-1.13 behoeven geen behandeling.
3.5.1 Onderdeel 2 richt zich tegen het oordeel van het hof dat [verweerster 6] geen beroepsfout heeft gemaakt. Het voert onder meer aan dat onbegrijpelijk is het oordeel, in rov. 5.9, dat het verdedigbaar was de pijlen te richten op de vordering van PSB-bank en het ontbreken van pluraliteit van schuldeisers en dat het niet wijzen op de mogelijkheid van art. 1:88 BWSM in verbinding met art. 1:89 BWSM in deze context niet als een schending van de zorgplicht kan worden gezien.
3.5.2 In rov. 5.8 heeft het hof overwogen dat [verweerster 6] – onweersproken door de curator – onder meer het volgende heeft verklaard over het verloop en de inhoud van het (eerste) gesprek met [verzoeker]. [verzoeker] consulteerde [verweerster 6] een dag voordat de termijn voor hoger beroep tegen het faillissementsvonnis zou verstrijken. Uit het gesprek bleek dat het [verzoeker] vooral ging om de steunvordering (de vordering van PSB-bank) waarover volgens [verzoeker] een misverstand bestond. [verweerster 6] heeft onder meer geïnformeerd naar de achtergrond van de promissory note, waarop [verzoeker] antwoordde dat zijn echtgenote wist wat er speelde en ook van het bestaan van de promissory note op de hoogte was en daarmee instemde. Ook heeft het hof in rov. 5.9 overwogen dat moet worden bedacht dat niet de promissory note, maar het inmiddels onherroepelijk geworden vonnis aan de faillissementsaanvraag ten grondslag lag. In rov. 5.9 heeft het hof geoordeeld dat [verweerster 6] heeft gedaan wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat in vergelijkbare omstandigheden mocht worden verwacht. Anders dan het onderdeel aanvoert, is dit oordeel niet onbegrijpelijk in het licht van de door het hof vastgestelde omstandigheden, waaronder de tijdsdruk, de omstandigheid dat er een onherroepelijk vonnis jegens [verzoeker] lag en de mededeling van [verzoeker] dat zijn echtgenote met de promissory note instemde.
3.6 De klacht van onderdeel 1.1 en de overige klachten van onderdeel 2 kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.7 Omdat het beroep tegen het vonnis voor zover dit jegens [verweerders 5 en 6] is gewezen, wordt verworpen, zullen uitsluitend [verweerders 1 t/m 4] in de proceskosten in cassatie worden veroordeeld.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van 17 januari 2024, voor zover dit tegen [verweerders 1 t/m 4] is gewezen;
- wijst het geding in zoverre terug naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing;
- verwerpt het beroep voor het overige;
- veroordeelt [verweerders 1 t/m 4] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de curator begroot op € 873,-- aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerders 1 t/m 4] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, C.E. du Perron, A.E.B. ter Heide en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 10 oktober 2025.
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten 14 september 2021, ECLI:NL:OGEAM:2021:92.
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba 17 januari 2024, ECLI:NL:OGHACMB:2024:5.
HR 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406, rov. 3.4.3.