Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:1322 - Gezagsgeschil opvangregeling: rechter moet alle omstandigheden van het geval meewegen - 19 september 2025

Arrest

ECLI:NL:HR:2025:132219 september 2025

Essentie

Bij geschillen over gezamenlijk gezag, zoals een opvangregeling, moet de rechter op grond van artikel 1:253 BW alle omstandigheden van het geval meewegen. Een beslissing is onvoldoende gemotiveerd als essentiële persoonlijke en praktische omstandigheden van een ouder niet kenbaar zijn meegewogen in de belangenafweging.

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 24/04327 Datum 19 september 2025

BESCHIKKING

In de zaak van

[de moeder] , wonende te [woonplaats] , VERZOEKSTER tot cassatie, hierna: de moeder, advocaat: M.E.M.G. Peletier,

tegen

[de vader] , wonende te [woonplaats] , VERWEERDER in cassatie, hierna: de vader, niet verschenen.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de beschikkingen in de zaak C/09/626046 / FA RK 22-1287 van de rechtbank Den Haag van 15 april 2022 en 21 juni 2022; b. de beschikking in de zaak 200.312.942/01 van het gerechtshof Den Haag van 28 augustus 2024. De moeder heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. De vader heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de Advocaat-Generaal L.M. Coenraad strekt tot vernietiging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 28 augustus 2024 en tot verwijzing. De advocaat van de moeder heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Uit het in 2017 door echtscheiding ontbonden huwelijk van de moeder en de vader is in 2015 de minderjarige geboren. (ii) De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het gezag uit over de minderjarige. (iii) De minderjarige heeft zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder. (iv) In het ouderschapsplan zijn de moeder en de vader onder meer overeengekomen dat zij de intentie hebben in de nabijheid van elkaar te blijven wonen, niet verder dan zeven kilometer van de school waar de minderjarige staat ingeschreven (in een plaats in de provincie Zuid-Holland). Over opvang van de minderjarige is in het ouderschapsplan het volgende opgenomen:

Opvang:

Partijen zijn overeengekomen dat wanneer (…) de minderjarige opgevangen moet worden de andere ouder wordt gevraagd om dit op zich te nemen. Mocht deze ouder niet beschikbaar zijn dan zal een derde worden benaderd. De andere ouder wordt daarvan op de hoogte gesteld. (…).”

(v) De vader is in 2022 naar [woonplaats] verhuisd.

2.2 Voor zover in cassatie van belang heeft de moeder de rechtbank verzocht te bepalen dat de afspraak over de opvang wordt geschrapt of vervallen wordt verklaard, dan wel dat de moeder en de vader geen toestemming van elkaar nodig hebben voor het inschakelen van vervangende opvang en dat de andere ouder niet de eerste keus hoeft te zijn. De moeder heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd:

“Vader eist op basis van deze afspraak dat moeder [de minderjarige] altijd bij hem brengt voor vervangende opvang, ook als zij maar eventjes opvang nodig heeft vanwege werk, of zelf ziek is. Hij blokkeert iedere vorm van opvang die de vrouw probeert te regelen (tante, opa, alles wordt afgekeurd). Dit is echter niet haalbaar en onnodig belastend voor alle betrokkenen. Daarnaast is deze afspraak vanwege de afstand tussen [de woonplaats van de moeder] en Friesland niet meer haalbaar.”

2.3 De rechtbank[1] heeft het hiervoor in 2.2 vermelde verzoek afgewezen. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen:

“Ten slotte merkt de rechtbank nog op dat de ouders ter zitting met elkaar hebben afgesproken dat de passage over de opvang van [de minderjarige] onder het kopje ‘opvang’ uit het ouderschapsplan wordt gehaald. Daarbij zijn zij overeengekomen dat de moeder [de minderjarige] niet zal onderbrengen bij leden van de Scientology kerk of hem daar mee naartoe zal nemen, indien zij geen opvang heeft. Voor de vakanties is afgesproken dat het uitgangspunt is dat de ouder waar [de minderjarige] gedurende de vakantie verblijft, zelf voor [de minderjarige] zorgt en dat daar bij uitzondering van kan worden afgeweken en in dat geval voor opvang binnen de familie (en niet binnen de Scientology kerk) wordt gezorgd. Deze afspraken lenen zich niet voor opname in het dictum, maar de rechtbank gaat er vanuit dat beide ouders deze afspraken zullen nakomen.”

2.4 In hoger beroep heeft de moeder haar hiervoor in 2.2 vermelde verzoek herhaald en aanvullend verzocht te bepalen dat ook familieleden die lid zijn van de Scientology-kerk de minderjarige mogen opvangen.

2.5 Het hof[2] heeft beslist dat – in aanvulling op de door partijen gemaakte afspraak dat de minderjarige niet zal worden opgevangen binnen de Scientology-kerk of door leden daarvan – de minderjarige niet door familieleden die lid zijn van de Scientology kerk zal worden opgevangen. Het heeft daartoe als volgt overwogen:

“5.3 Blijkens het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg hebben partijen een afspraak gemaakt over de opvang van [de minderjarige] (het hof begrijpt: als dat niet door een van de ouders/de moeder kan worden gedaan). Het hof zal de verzoeken van de moeder in hoger beroep beoordelen met inachtneming van de door partijen gemaakte afspraken.

5.4 Ten aanzien van het verzoek in hoger beroep van de moeder te bepalen dat de afspraak in het tussen partijen gesloten ouderschapsplan over het inschakelen van de vervangende opvang wordt geschrapt c.q. vervallen wordt verklaard, dan wel te bepalen dat beide ouders geen toestemming van de andere ouder nodig hebben voor het inschakelen van opvang en dat de andere ouder niet de eerste keus hoeft te zijn, is tijdens de zitting bij de rechtbank overeenstemming bereikt. In plaats daarvan zijn andersluidende afspraken gemaakt over de opvang van [de minderjarige]. Beide partijen hebben blijkens de processtukken en het gestelde ter zitting bij de rechtbank geen bezwaar tegen de afspraak dat [de minderjarige] niet zal worden opgevangen binnen de Scientology kerk of door leden daarvan. Gesteld noch gebleken is dat rond de totstandkoming van die overeenkomst sprake is van wilsgebreken en evenmin van gewijzigde omstandigheden. Nu partijen dus zijn overeengekomen die passage in het ouderschapsplan over de opvang van [de minderjarige] te schrappen, en daartegen door geen van partijen een grief is gericht, gaat het hof er vanuit dat deze passage niet meer geldt. De moeder heeft daarom geen belang bij haar verzoek in hoger beroep dat op het voorgaande betrekking heeft, zodat dit verzoek wordt afgewezen.

5.5 Partijen verschillen blijkens de processtukken en het ter zitting gevoerde debat echter wel van mening over de vraag of de opvang van [de minderjarige] ook kan worden verzorgd door familieleden die tevens lid zijn van de Scientology kerk. Hierover is, blijkens de beschikking van de rechtbank en het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg, door partijen geen expliciete afspraak gemaakt.

5.6 Het hof begrijpt de moeder aldus dat zij aanvullend verzoekt dat ook familieleden die lid zijn van Scientology kerk de opvang van [de minderjarige] mogen verzorgen. De vader betwist dit gemotiveerd.

5.7 Volgens vaste rechtspraak strekt het hoger beroep mede ertoe de appellerende partij de gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij bij de procesvoering in eerste aanleg heeft gedaan of nagelaten. De wenselijkheid van opvang door familieleden die tevens lid zijn van de Scientology kerk is tijdens de zitting bij de rechtbank niet aan de orde geweest. Uit het debat ter zitting in hoger beroep is evenwel gebleken dat juist deze vraag partijen verdeeld houdt. Het hof acht dit aanvullende verzoek niet in strijd met de eisen van een goede procesorde, nu dit voor beide partijen al langer een duidelijk twistpunt was en beide partijen ter zitting in hoger beroep hun standpunt hierover uitgebreid naar voren hebben gebracht. Het is in het belang van [de minderjarige] en ook van partijen dat hierover duidelijkheid komt. Het hof zal daarom vanwege proceseconomische redenen een oordeel geven.

5.8 Het hof is van oordeel dat het belang van de moeder en van [de minderjarige] om contact te hebben met familieleden van de moeder prevaleert boven het bezwaar van de vader tegen de Scientology kerk. Het bezoeken van deze familieleden van de moeder met [de minderjarige] valt onder dat contact. Echter gaat het belang van de moeder en van [de minderjarige] niet zover dat dit tevens inhoudt dat [de minderjarige] door familieleden zou moeten worden opgevangen als de moeder afwezig is. De vader heeft gemotiveerd betoogd dat de Scientology kerk grote – door hem ongewenste – invloed zou uitoefenen op [de minderjarige]. Dat, zoals de vader stelt, deze invloed sterk is en het niet gemakkelijk is zich daaraan te onttrekken, is door de moeder onvoldoende betwist. Dat de vader deze invloed wil beperken acht het hof niet onredelijk en in het belang van [de minderjarige]. Dit is ook in lijn met hetgeen partijen in het ouderschapsplan onder ‘geloofsovertuiging’ zijn overeengekomen. Hieruit volgt dat het hof, in aanvulling op de door partijen gemaakte afspraak dat [de minderjarige] niet zal worden opgevangen binnen de Scientology kerk of door leden daarvan, zal bepalen dat [de minderjarige] ook niet zal worden opgevangen door familieleden die lid zijn van de Scientology kerk.”

3 Beoordeling van het middel

3.1.1 Onderdeel A.12 van het middel klaagt onder meer dat onbegrijpelijk is het oordeel van het hof (in rov. 5.4) dat beide partijen blijkens de processtukken en het gestelde ter zitting bij de rechtbank geen bezwaar hebben tegen de afspraak dat de minderjarige niet zal worden opgevangen binnen de Scientology-kerk of door leden daarvan. Het onderdeel voert daartoe aan dat de moeder in hoger beroep bezwaren heeft aangevoerd tegen de weergave van de afspraak door de rechtbank. Zo heeft zij in hoger beroep betoogd uitsluitend te hebben willen instemmen met de afspraak dat zij de minderjarige niet zal brengen naar de locatie van de Scientology-kerk (en de daar bestaande kinderopvang) als zij daar zelf niet aanwezig is, en niet te hebben beoogd akkoord te gaan met een afspraak die inhoudt dat zij de minderjarige niet mag onderbrengen bij leden van de Scientology-kerk. Het hof had de stellingname van de moeder in zijn oordeel moeten betrekken, aldus het onderdeel. Daaraan doet volgens onderdeel A.13 niet af dat in het proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg een mededeling van de advocaat van de moeder is opgenomen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de moeder akkoord is gegaan met de afspraak dat de minderjarige niet zal worden opgevangen door leden van de Scientology-kerk.

3.1.2 De hiervoor in 3.1.1 weergegeven klachten van onderdeel A.12 en onderdeel A.13 zijn terecht voorgesteld. Het hof heeft in zijn oordeel dat geen van beide partijen bezwaar heeft tegen de afspraak dat de minderjarige niet zal worden opgevangen binnen de Scientology-kerk of door leden daarvan, immers niet kenbaar de in hoger beroep door de moeder aangevoerde bezwaren tegen de weergave van de afspraak door de rechtbank betrokken. De verwijzing naar “de processtukken en het gestelde ter zitting bij de rechtbank” volstaat daarvoor niet.

3.2.1 Onderdeel B.28 klaagt dat onjuist of onbegrijpelijk is het oordeel van het hof (in rov. 5.8) dat het belang van de moeder en van de minderjarige niet zover gaat dat dit tevens inhoudt dat de minderjarige door familieleden zou moeten worden opgevangen als de moeder afwezig is. Het hof heeft volgens het onderdeel namelijk bij de vraag welke opvangregeling in het belang is van de minderjarige, niet althans onvoldoende de essentiële stellingname van de moeder over haar persoonlijke omstandigheden betrokken, die neerkomt op het volgende:

  • de moeder is zelfstandig ondernemer en neemt het grootste deel van de zorg voor de minderjarige op zich, zeker sinds de verhuizing van de vader;
  • de vader draagt financieel niets bij;
  • dit betekent dat de moeder belang heeft bij betrouwbare, flexibele en kosteloze opvang en de familieleden van de moeder voorzien daarin;
  • dit is ook in het belang van de minderjarige, die een goede band heeft met de familieleden van de moeder;
  • een groot deel van de familie van de moeder is ook lid van de Scientology-kerk. Die laatste omstandigheid leidt er volgens het onderdeel toe dat de uitspraak van het hof de mogelijkheid om opvang in familiaire kring te zoeken, sterk beperkt. Dit klemt te meer, aldus het onderdeel, omdat de moeder niet meer op de vader kan terugvallen sinds zijn verhuizing naar [woonplaats].

3.2.2 Art. 1:253a lid 1 BW bepaalt dat de ouders of een van hen in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag geschillen hieromtrent aan de rechtbank kunnen voorleggen. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.

3.2.3 Uit de omstandigheid dat in art. 1:253a BW is bepaald dat de rechtbank zodanige beslissing neemt als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt, mag niet worden afgeleid dat het belang van het kind bij geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening altijd zwaarder weegt dan andere belangen. De rechter zal bij zijn beslissing over dergelijke geschillen alle omstandigheden van het geval in acht dienen te nemen, wat in voorkomend geval ook ertoe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.[3]

3.2.4 De klacht slaagt. Het hof moet bij zijn beslissing over geschillen over gezamenlijke gezagsuitoefening als bedoeld in art. 1:253a lid 1 BW alle omstandigheden van het geval in acht nemen. Het hof heeft dit hetzij miskend, hetzij zijn beslissing onvoldoende gemotiveerd. Het hof heeft immers niet kenbaar de hiervoor in 3.2.1 genoemde persoonlijke omstandigheden van de moeder in zijn afweging betrokken, waaronder de door de moeder bedoelde praktische bezwaren als de minderjarige niet mag worden opgevangen door familieleden die lid zijn van de Scientology-kerk.

3.3 De klacht van onderdeel A.12, eerste twee volzinnen, kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klacht is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

3.4 Het hiervoor in 3.1.2 en 3.2.4 overwogene brengt mee dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven en dat de overige klachten van het middel geen behandeling behoeven.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 28 augustus 2024;
  • verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A.E.B. ter Heide op 19 september 2025.

Rechtbank Den Haag 15 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:16302 en rechtbank Den Haag 21 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:7507 (afwijzing verzoek op de voet van art. 31 Rv).

Gerechtshof Den Haag 28 augustus 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2346.

HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901, rov. 3.3.


Voetnoten

Rechtbank Den Haag 15 april 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:16302 en rechtbank Den Haag 21 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:7507 (afwijzing verzoek op de voet van art. 31 Rv).

Gerechtshof Den Haag 28 augustus 2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:2346.

HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901, rov. 3.3.