Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:1308 - Verwerping bewijsklacht over leugenachtige verklaring op grond van artikel 81.1 RO - 16 september 2025

Arrest

ECLI:NL:HR:2025:130816 september 2025

Essentie

De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep met toepassing van artikel 81.1 RO. De klacht, betreffende het niet opnemen van een als kennelijk leugenachtig aangemerkte verklaring van de verdachte bij de bewijsmiddelen, leent zich niet voor een inhoudelijke beoordeling die van belang is voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Rechtsgebieden

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer23/01052 Datum16 september 2025

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 maart 2023, nummer 22-001948-20, in de strafzaak

tegen

[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998, hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben de advocaten R.J. Baumgardt en M.J. van Berlo bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het cassatiemiddel

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. In het licht van de opgelegde gevangenisstraf van 240 dagen, waarvan 167 dagen voorwaardelijk en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, volstaat de Hoge Raad met het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden, en is er geen aanleiding om aan dat oordeel enig ander rechtsgevolg te verbinden.

4 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.J. Borgers als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2025.