Terug naar bibliotheek
Gerechtshof Den Haag

ECLI:NL:GHDHA:2023:340 - Gerechtshof Den Haag - 7 maart 2023

Arrest

ECLI:NL:GHDHA:2023:3407 maart 2023

Arrest inhoud

Rolnummer: 22-001948-20

Parketnummer: 09-837063-20

Datum uitspraak: 7 maart 2023

TEGENSPRAAK

meervoudige kamer

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 juli 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1998, adres: [woonadres] , [woonplaats] .

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.

Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.

Procesgang

In eerste aanleg is de verdachte van het onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren onder oplegging van de bijzondere voorwaarden, zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep.

Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Blijkens de aan de appelakte gehechte bijzondere volmacht is het hoger beroep uitsluitend gericht tegen de veroordeling wegens het onder feit 1 tenlastegelegde.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:

1.hij op of omstreeks 11 augustus 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het

  • ( tong)zoenen met die [slachtoffer] en/of,

  • in de vagina van die [slachtoffer] brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis.

Vordering van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren onder oplegging van het contactverbod, zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte zal worden opgeheven.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen, omdat de bewijsvoering naar het oordeel van het hof aanpassing behoeft. Ook komt het hof tot een andere strafoplegging.

Gevoerde verweren

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de verklaringen van het slachtoffer onbetrouwbaar en tegenstrijdig zijn, waardoor deze van het bewijs moeten worden uitgesloten. Voorts is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.

Betrouwbaarheid van de verklaringen van het slachtoffer

Het slachtoffer heeft op drie verschillende momenten een verklaring afgelegd, te weten ten tijde van het informatief gesprek zeden op 11 augustus 2019, op 21 augustus 2019 tegenover de politie en op 25 mei 2020 tegenover de rechter-commissaris. Zij heeft verklaard dat zij op 11 augustus 2019 met de verdachte, die zij al enige tijd kende, in café [café] in Den Haag is geweest en daarna met hem met een zwarte Opel naar huis is gegaan en aldaar vrijwillig seks met hem heeft gehad. Vervolgens is zij met een auto opgehaald door medeverdachte [medeverdachte] en door die [medeverdachte] verkracht.

Het hof is van oordeel dat het slachtoffer op hoofdlijnen consistent en overigens nauwkeurig, gedetailleerd en logisch heeft verklaard. Daar waar het slachtoffer op details, zoals bijvoorbeeld het tijdstip waarop zij café [café] heeft verlaten, niet consistent heeft verklaard doet dit naar het oordeel van het hof niet af aan de betrouwbaarheid van haar verklaringen, met name waar het betreft wat zich in de woning naar later blijkt de woning van de ouders van de verdachte heeft afgespeeld, nadat zij daar samen met de verdachte naar toe was gegaan.

Het hof baseert zijn oordeel dat de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar zijn tevens op andere gegevens uit het dossier. Die gegevens zijn de telefonische contacten tussen de verdachte en het slachtoffer zoals die blijken uit het politieonderzoek naar de telefoons en de historische gegevens van de telefoon van de verdachte en die van [medeverdachte] . Voorts heeft het slachtoffer de verbalisanten een woning aangewezen waar zij door de verdachte naar toe zou zijn gebracht. Dit blijkt de woning van de ouders van de verdachte te zijn waar de verdachte regelmatig verbleef en waar hij door de politie ook is aangehouden. Tevens heeft zij correct verklaard over het type auto waarin de verdachte met haar naar de woning is gereden, namelijk een zwarte Opel. Die auto had hij die avond van zijn zus geleend.

Het hof acht de verklaringen van het slachtoffer betrouwbaar en ziet daarom geen aanleiding de verklaringen van het slachtoffer uit te sluiten van het bewijs.

Bewijsminimum

Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs van de tenlastegelegde ontuchtige handelingen.

Het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal.

Het hof is van oordeel dat de verklaringen van aangeefster worden ondersteund door het dossier.

De verklaringen van het slachtoffer dat zij seks heeft gehad met de verdachte vinden steun in de verklaring van de verdachte tijdens zijn vervoer naar het politiebureau na zijn aanhouding. Hij heeft toen immers gezegd: “Ik wist het niet man, de meisjes van 15 zien er tegenwoordig uit als 18. Ik ben zelf ook pas 21 hè. Je zou eigenlijk eerst om hun identiteitskaart moeten vragen.” Ook wordt dit door de weergave van de OVC-gesprekken ondersteund waarin de verdachte zich tegenover [medeverdachte] op soortgelijke wijze uitlaat.

Voorts heeft de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg verklaard dat hij op 11 augustus 2019 in café [café] was.

Tenslotte merkt het hof de verklaring van de verdachte tegenover de politie dat hij het slachtoffer niet kent aan als een kennelijk leugenachtige verklaring om de waarheid te verhullen, namelijk dat hij met het slachtoffer in de woning van zijn ouders aan de [straat] seks met het slachtoffer heeft gehad. Uit het onderzoek naar de telefoon van het slachtoffer blijkt dat zij vanaf 14 juni 2019 tot en met 19 augustus 2019 contact heeft gehad met de verdachte via diens telefoon en dat er zowel uitgaande als inkomende oproepen en berichtjes zijn. Hieruit volgt dat de verdachte wel degelijk contact had met het slachtoffer voorafgaand aan het incident.

Gelet op alle bewijsmiddelen in hun onderlinge samenhang bezien acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de tenlastegelegde ontuchtige handelingen heeft gepleegd.

De verdediging heeft nog aangevoerd dat het DNA van de verdachte niet bij het slachtoffer is aangetroffen en dat dit erop wijst dat geen seks heeft plaatsgehad. Deze conclusie deelt het hof niet. De afwezigheid van DNA bewijst niet dat de verdachte de tenlastegelegde ontuchtige handelingen niet heeft gepleegd. Het hof merkt daarbij op dat de stelling van de raadsvrouw dat de verdachte in het slachtoffer is klaargekomen, berust op een verkeerde lezing van de verklaringen van het slachtoffer.

De verweren worden verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op of omstreeks 11 augustus 2019 te 's-Gravenhage, althans in Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten het

  • (tong)zoenen met die [slachtoffer] en/of,

  • in de vagina van die [slachtoffer] brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn, verdachtes, penis.

Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsvoering

Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.

In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.

Strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

Strafmotivering

Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.

Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte (destijds 21 jaar oud) heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met een meisje van vijftien jaar oud. Het plegen van ontuchtige handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaar is strafbaar gesteld, omdat iemand op die leeftijd nog volop in ontwikkeling is, ook op seksueel gebied. Om deze ontwikkeling normaal te laten verlopen, moet een minderjarige beschermd worden tegen seksueel contact met volwassenen, ook bij eventuele instemming door de minderjarige zelf. Minderjarigen bevinden zich namelijk in een kwetsbare ontwikkelingsfase en moeten gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen niet of in onvoldoende mate in staat worden geacht zelf hun seksuele integriteit te bewaken en/of zelfstandig de (emotionele) gevolgen van seksueel contact in te schatten. Zij dienen zowel tegen zichzelf te worden beschermd als tegen personen die op seksueel gebied misbruik van hen willen maken. De verdachte heeft door zijn handelen een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het jeugdige slachtoffer en haar seksuele ontwikkeling in een kwetsbare periode van haar leven geschaad.

Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 9 februari 2023, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, zij het voor het plegen van andersoortige strafbare feiten.

Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, waarvan

4 maanden voorwaardelijk in beginsel een passende en geboden reactie vormt.

Het hof stelt – met de advocaat-generaal - vast dat in hoger beroep de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, met ruim 7 maanden is overschreden, nu namens de verdachte op 29 juli 2020 hoger beroep is ingesteld en het hof arrest wijst op 7 maart 2023.

Het hof zal deze overschrijding verdisconteren in de strafmaat, in die zin dat het hof in plaats van de eerder genoemde in beginsel passende en geboden gevangenisstraf een deels voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen, waarvan 167 dagen voorwaardelijk, zal opleggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest. Het voorwaardelijk strafdeel dient de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen. Het hof ziet daarbij geen aanleiding om aan de verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden. BESLISSING

Het hof:

Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:

Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.

Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) dagen.

Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 167 (honderdzevenenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.

Dit arrest is gewezen door mr. A.L. Frenkel, mr. M. Koole en mr. J.T.C. Leliveld, in bijzijn van de griffier mr. T.A. van den Berg.

Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 maart 2023.

mr. J.T.C. Leliveld is buiten staat dit arrest te ondertekenen.