Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2025:1282 - Hoge Raad verwerpt cassatieberoep in btw-zaak met artikel 81 RO - 12 september 2025

Arrest

ECLI:NL:HR:2025:128212 september 2025

Essentie

De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep in een geschil over omzetbelasting ongegrond. De klachten leiden niet tot vernietiging en beantwoording van de opgeworpen vragen is niet van belang voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling, waardoor de Hoge Raad afziet van een inhoudelijke motivering op basis van artikel 81 Wet RO.

Rechtsgebieden

BelastingrechtBtw, Procesrecht Belastingen

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer24/00064 Datum12 september 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 16 november 2023, nr. BK-22/01245[1], op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 21/8185) betreffende door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan omzetbelasting over de tijdvakken in de periode 1 april 2018 tot en met 31 december 2018.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door H.G. Roodbeen, heeft een verweerschrift ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.

Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt en M.A. Fierstra, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 september 2025.

ECLI:NL:GHDHA:2023:2282.


Voetnoten

ECLI:NL:GHDHA:2023:2282.