Terug naar bibliotheek
Rechtbank Den Haag

ECLI:NL:RBDHA:2022:9799 - Rechtbank Den Haag - 11 oktober 2022

Uitspraak

ECLI:NL:RBDHA:2022:979911 oktober 2022

Uitspraak inhoud

Team belastingrecht

zaaknummer: SGR 21/8185

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 5 november 2021 op het bezwaar van eiser tegen de hierna te noemen op aangifte voldane omzetbelasting.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2022. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] .

Beslissing

De rechtbank: -verklaart het beroep gegrond voor zover het is gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar; -vernietigt in zoverre de uitspraak op bezwaar; -bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde gedeelte van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand blijven; -verklaart zich onbevoegd voor zover het beroep zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering; -draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiser te vergoeden.

Overwegingen

  1. Eiser heeft in het jaar 2018 als commissiesecretaris werkzaamheden verricht bij het [expertisecentrum] van het [rijksoverheid] .

  2. Uit de tot de gedingstukken behorende overeenkomst van opdracht tussen eiser en USG Legal Professionals (USG) volgt dat eiser over de verrichte prestaties omzetbelasting is verschuldigd.

  3. Eiser heeft voor de door hem verrichte werkzaamheden facturen opgesteld en uitgereikt aan USG.

  4. Eiser heeft over het tweede, derde en vierde kwartaal van 2018 omzetbelasting op aangifte voldaan. De verschuldigde omzetbelasting is voldaan op respectievelijk

29 oktober 2018 en 29 januari 2019.

  1. Verweerder heeft op 28 juni 2021 van eiser een formulier ontvangen met opschrift “Verzoek Vooroverleg”. In dit formulier geeft eiser aan het niet eens te zijn met de voldoeningen op aangifte voor het jaar 2018. Volgens eiser heeft hij de in 1 bedoelde werkzaamheden niet uitgevoerd in de hoedanigheid van ondernemer voor de omzetbelasting, waardoor hij ten onrechte omzetbelasting heeft afgedragen.

  2. Verweerder heeft het in 5 vermelde formulier aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de voldoening van omzetbelasting als vermeld in 4. Bij uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Verweerder heeft het bezwaar tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft het verzoek afgewezen.

  3. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

  4. Op grond van artikel 22j, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vangt bij de op aangifte voldane omzetbelasting de termijn voor het instellen van bezwaar aan met de ingang van de dag na die van de voldoening van de omzetbelasting. Om die reden faalt ook de door eiser ter zitting ingenomen stelling dat geen sprake is van een op de juiste wijze bekend gemaakt besluit waardoor de bezwaartermijn niet zou zijn gaan lopen. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Dit betekent dat verweerder het in 5 bedoelde bezwaarschrift na afloop van de bezwaartermijn heeft ontvangen. Het bezwaarschrift is dus niet tijdig ingediend. Wel is het zo dat verweerder in de bezwaarprocedure aan eiser had moeten vragen waarom hij niet tijdig bezwaar gemaakt heeft. Uit het dossier blijkt niet dat verweerder dat heeft gedaan. In zoverre is de uitspraak op bezwaar niet juist. Het beroep is daarom in zoverre gegrond verklaard. Nu eiser ook ter zitting niet aannemelijk heeft gemaakt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest heeft de rechtbank de gevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand gelaten. Het bezwaar is dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.

  5. Omdat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, komt de rechtbank niet toe aan de door eiser aangevoerde gronden met betrekking tot de uitspraak op bezwaar.

  6. Verweerder heeft het formulier tevens aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering en heeft dit verzoek afgewezen. Die beslissing is geen voor bezwaar vatbaar besluit. Gelet op het systeem van gesloten rechtsmiddelen staat tegen deze beslissing van verweerder geen bezwaar en beroep open. De rechtbank verklaart zich ten aanzien van het verzoek om ambtshalve vermindering daarom onbevoegd. Indien eiser de rechtmatigheid van het afwijzen van dit verzoek aan een rechter wil voorleggen, dient hij dat te doen door het instellen van een vordering bij de burgerlijke rechter.

  7. Gelet op het voorgaande is het beroep tegen de uitspraak op bezwaar gegrond verklaard en voor zover het beroep zich richt tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve vermindering heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard.

  8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.E. Kiers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2022.

griffier rechter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.