Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer23/00608 Datum9 september 2025

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 februari 2023, nummer 21-003756-21, in de strafzaak

tegen

[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft de advocaat C.H.W. Janssen bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1 Het cassatiemiddel klaagt onder meer over (de onverenigbaarheid van) het oordeel van het hof over de ontvankelijkheid van het door de verdachte ingestelde hoger beroep en de kwalificatie die het hof heeft gegeven aan het bewezenverklaarde.

2.2.1 Aan de verdachte is tenlastegelegd dat: “hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2018 tot en met 17 september 2018 te [plaats] , althans in Nederland meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangeefster] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten

geld (totaal 4030 euro) en/of meerdere althans (een) sier(a)d(en) en/of meerdere althans een telefoon(s) met abonnement(en)

door zich, tijdens een of meerdere persoonlijk(e) contact(en) met die [aangeefster] , voor te doen als [naam 1] en/of [naam 2] en/of die [aangeefster] te vertellen/beloven dat hij een woning voor die [aangeefster] kon regelen en zij daarvoor aan hem borg moest betalen en/of andere (aan)betalingen moest doen en/of die [aangeefster] te vertellen/beloven dat zij haar geld (4030 euro) terug zou krijgen wanneer zij telefoons met abonnementen voor hem, verdachte, zou afsluiten en deze aan hem zou overhandigen en/of die [aangeefster] te vertellen/beloven dat hij haar broer bij zijn scheiding zou helpen wanneer zij aan hem gouden sieraden zou overhandigen.”

2.2.2 De rechtbank heeft daarvan bewezenverklaard dat: “hij in de periode van 22 juni 2018 tot en met 17 september 2018 te [plaats] , met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, [aangeefster] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, te weten geld (totaal 4030 euro) door zich, tijdens meerdere persoonlijke contacten met die [aangeefster] , die [aangeefster] te vertellen/beloven dat hij een woning voor die [aangeefster] kon regelen en zij daarvoor aan hem borg moest betalen en andere (aan)betalingen moest doen.”

2.2.3 De verdachte heeft tegen het vonnis van de rechtbank – onbeperkt, zoals blijkt uit de daarvan opgemaakte akte – hoger beroep ingesteld. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van [geboortedatum] 2023 volgt dat de advocaat-generaal heeft opgemerkt dat volgens haar sprake is van een impliciet cumulatieve tenlastelegging met drie afzonderlijke feiten en dat de verdachte daarom niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraken. De raadsman van de verdachte heeft zich aangesloten bij dit standpunt van de advocaat-generaal.

2.2.4 De uitspraak van het hof houdt onder meer in: “Omvang van het hoger beroep

De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof aangevoerd dat sprake is van een impliciet cumulatieve tenlastelegging met drie afzonderlijke feiten. De tenlastelegging moet volgens de advocaat-generaal als drie afzonderlijke oplichtingen worden gelezen, waarbij verdachte zich, tijdens één of meerdere persoonlijk(e) contact(en) met [aangeefster] , telkens heeft voorgedaan als [naam 1] en/of [naam 2] , en de hieronder genoemde handelingen heeft verricht:

  1. vertellen dan wel beloven aan [aangeefster] dat verdachte een woning voor haar kon regelen en haar voorwenden dat zij daarvoor aan hem borg moest betalen en/of andere (aan)betalingen moest doen;
  2. vertellen dan wel beloven aan [aangeefster] dat zij haar geld (€ 4.030,-) terug zou krijgen wanneer zij telefoons met abonnementen voor hem, verdachte, zou afsluiten en deze aan hem zou overhandigen, en;
  3. vertellen dan wel beloven aan [aangeefster] dat hij haar broer bij zijn scheiding zou helpen wanneer zij aan hem gouden sieraden zou overhandigen.

De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat, nu verdachte door de politierechter is vrijgesproken van de hiervoor onder 2 en 3 weergegeven handelingen, hij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis gegeven vrijspraken. De raadsman heeft zich hierbij aangesloten.

Oordeel van het hof

De tenlastelegging dient naar het oordeel van het hof als volgt te worden uitgelegd. De hiervoor onder 1 en 2 genoemde handelingen en gedragingen van verdachte zijn zodanig met elkaar verweven dat ze gezien moeten worden als een samenstel van handelingen en gedragingen, en kunnen dus niet gezien worden als twee afzonderlijke feiten. Tenlastegelegd is immers dat verdachte door dit samenstel van oplichtingsmiddelen aangeefster eerst heeft bewogen tot afgifte van geld (€ 4.030,-) en vervolgens - onder de valse belofte van teruggave van dit geld - tot het voor hem afsluiten van telefoonabonnementen. De vrijspraak van de politierechter van een deel van dit feitencomplex ziet het hof niet als een onherroepelijke deelvrijspraak, die in hoger beroep niet meer aan de orde kan komen. Het hof acht verdachte ontvankelijk in zijn hoger beroep voor beide gedragingen.

De hiervoor onder 3 vermelde gedraging betreft wel een andere handeling van verdachte in de tenlastegelegde periode die afzonderlijk tenlastegelegd had kunnen worden. Nu verdachte van dat feit is vrijgesproken door de politierechter, is verdachte voor dat feit niet ontvankelijk in zijn hoger beroep.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:

hij in of omstreeks de periode van 22 juni 2018 tot en met 17 september 2018 te [plaats] , althans in Nederland meermalen althans eenmaal met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels, [aangeefster] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het verlenen van een dienst, het ter beschikking stellen van gegevens, het aangaan van een schuld en/of het teniet doen van een inschuld, te weten

geld (totaal 4030 euro) en/of meerdere althans een telefoon(s) met abonnement(en)

door zich, tijdens een of meerdere persoonlijk(e) contact(en) met die [aangeefster] , voor te doen als [naam 1] en/of [naam 2] en/of die [aangeefster] te vertellen/beloven dat hij een woning voor die [aangeefster] kon regelen en zij daarvoor aan hem borg moest betalen en/of andere (aan)betalingen moest doen en/of die [aangeefster] te vertellen/beloven dat zij haar geld (4030 euro) terug zou krijgen wanneer zij telefoons met abonnementen voor hem, verdachte, zou afsluiten en deze aan hem zou overhandigen.”

2.2.5 Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat: “hij in de periode van 22 juni 2018 tot en met 17 september 2018 te [plaats] meermalen met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en een valse hoedanigheid en door een samenweefsel van verdichtsels, [aangeefster] heeft bewogen tot de afgifte van enig goed, het aangaan van een schuld, te weten geld en meerdere telefoons met abonnementen

door zich, tijdens een of meerdere persoonlijk(e) contact(en) met die [aangeefster] , voor te doen als [naam 1] en/of [naam 2] en die [aangeefster] te vertellen/beloven dat hij een woning voor die [aangeefster] kon regelen en zij daarvoor aan hem borg moest betalen en/of andere (aan)betalingen moest doen en die [aangeefster] te vertellen/beloven dat zij haar geld terug zou krijgen wanneer zij telefoons met abonnementen voor hem, verdachte, zou afsluiten en deze aan hem zou overhandigen.”

2.2.6 Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als “oplichting, meermalen gepleegd”. Bij de toepasselijke wettelijke voorschriften heeft het hof artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) aangehaald.

2.2.7 De uitspraak van het hof houdt verder onder meer in: “Het hof vindt de straf die de politierechter heeft opgelegd en die ook door de advocaat-generaal is gevorderd, geen recht doen aan de ernst van de feiten.

Verdachte heeft gedurende langere tijd ernstig misbruik gemaakt van de kwetsbaarheid van [aangeefster] door haar op te lichten voor forse bedragen.”

2.3 Artikel 404 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering luidt: “Zijn in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank onderworpen, dan kan de verdachte alleen hoger beroep instellen van die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele telastlegging is vrijgesproken.”

2.4 Het hof heeft geoordeeld dat de in 2.2.4 onder 1 en 2 vermelde handelingen en gedragingen van de verdachte zodanig met elkaar zijn verweven dat deze moeten worden gezien als een samenstel van handelingen en gedragingen en niet kunnen worden gezien als twee afzonderlijke feiten. Nu het hof, met toepassing van artikel 57 Sr, het bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als “oplichting, meermalen gepleegd”, is zijn oordeel innerlijk tegenstrijdig en dus niet begrijpelijk.

2.5 Voor zover het cassatiemiddel hierover klaagt, slaagt het. Dat brengt mee dat bespreking van het restant van het cassatiemiddel niet nodig is.

3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt de uitspraak van het hof;
  • wijst de zaak terug naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.

Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C.N. Dalebout en F. Posthumus, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 september 2025.