Terugbetalingsverplichting bij opzeggen lidmaatschap coöperatie vereist statutaire basis
Arrest
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Essentie
Een beding dat een lid van een coöperatie verplicht een ontvangen transactiebonus terug te betalen bij beëindiging van het lidmaatschap, is een uittredingsvoorwaarde ex art. 2:60 BW. Een dergelijke voorwaarde is nietig als deze geen basis heeft in de statuten van de coöperatie.
Samenvatting feiten
Coöperatie DOC Kaas keerde na een fusie een transactiesom van €20 miljoen uit aan haar leden. Het huishoudelijk reglement (art. 11 lid 4 Hr) bepaalde echter dat leden die hun lidmaatschap vóór 31 december 2018 beëindigden, deze som moesten terugbetalen. Een groep melkveehouders zegde het lidmaatschap op voor deze datum. DOC Kaas verrekende de uitgekeerde bedragen met het melkgeld van deze leden. De melkveehouders vorderen in deze procedure betaling van het ingehouden melkgeld en hun aandeel in de transactiesom.
Cassatieberoep door
DOC Kaas heeft beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Rechtsvraag
De centrale vraag is of de verplichting voor leden van een coöperatie om een ontvangen eenmalige bonus terug te betalen bij opzegging van het lidmaatschap binnen een bepaalde termijn, moet worden aangemerkt als een 'uittredingsvoorwaarde' in de zin van art. 2:60 BW. Indien dat het geval is, is de vervolgvraag of voor een dergelijke voorwaarde een expliciete basis in de statuten van de coöperatie is vereist en of deze nietig is als die basis ontbreekt.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad verwerpt het beroep van DOC Kaas. Het oordeel van het hof dat de terugbetalingsverplichting een uittredingsvoorwaarde (ex art. 2:60 BW) is die een statutaire basis behoeft, wordt in stand gelaten. Omdat de verplichting afbreuk doet aan een reeds toegezegde vergoeding, verbindt zij een financieel nadeel aan uittreding. Aangezien de statuten van DOC Kaas geen basis voor deze verplichting bevatten, is de bepaling in het huishoudelijk reglement (art. 11 lid 4 Hr) nietig.
Rechtsregel
Een financiële verplichting die aan leden van een coöperatie wordt opgelegd bij het beëindigen van hun lidmaatschap, zoals het terugbetalen van een bonus, kwalificeert als een 'uittredingsvoorwaarde' in de zin van art. 2:60 BW. Voor de geldigheid van een dergelijke voorwaarde is vereist dat deze in de statuten is opgenomen. Hieraan is voldaan als de voorwaarde en de aard en omvang van de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor de leden uit de statuten kenbaar en bepaalbaar zijn.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Het hof heeft in rov. 7.11-7.13 geconcludeerd dat de statuten van DOC Kaas geen basis bevatten voor terugbetaling van het uitgekeerde deel van de transactiesom, dat sprake is van een met art. 2:60 BW strijdige situatie en dat art. 11 lid 4 Hr een nietige bepaling is. Dit oordeel moet worden bezien in het licht van de – in cassatie niet of tevergeefs (zie hierna in 3.3) bestreden – vaststellingen van het hof dat de transactiesom “te betalen [is] aan de leden van DOC Kaas” (rov. 4.4), dat de transactiesom “een tijdens het fusiebesluit van 21 mei 2015 aan alle leden (…) toegezegde (extra) (financiële) vergoeding” is (rov. 7.14) en dat de aanspraak van de melkveehouders op hun deel van de transactiesom rechtstreeks voortvloeit uit het fusiebesluit van 21 mei 2015 (rov. 7.15). In het oordeel van het hof ligt aldus besloten dat de terugbetalingsverplichting van art. 11 lid 4 Hr afbreuk doet aan de al bij het fusiebesluit aan de leden toegezegde transactiesom en dus aan uittreding een financiële verplichting verbindt, en daarom is aan te merken als een voorwaarde die is verbonden aan de uittreding van een lid zoals bedoeld in art. 2:60 BW. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, zodat de hiervoor in 3.1.1 weergegeven klachten falen. Dat de leden van DOC Kaas art. 11 lid 4 Hr niet hebben ervaren als een uittredingsbeperking, is in dit verband niet van belang, zodat het hof niet op die stelling behoefde in te gaan.
(r.o. 3.1.3)Het hof diende in het licht van de rechtspraak van het HvJEU zoals hiervoor in 3.2.3 weergegeven, te beoordelen of de bedragen van de vorderingen onder B. en C. (behalve de vordering onder B. van melkveehouder groep C) die DOC Kaas aan de melkveehouders moet betalen, gebaseerd zijn op een handelstransactie in de zin van art. 2 lid 1 Richtlijn 2011/7/EU en daarmee op een handelsovereenkomst als bedoeld in art. 6:119a BW. Het hof heeft in rov. 7.22 geoordeeld dat de vorderingen zien op melkgeld, en dus op betaling van de door de melkveehouders (natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, of rechtspersonen) aan DOC Kaas (een coöperatie) op grond van de leveringsovereenkomsten geleverde melk. In dit oordeel ligt besloten dat is voldaan aan de voorwaarden zoals hiervoor in 3.2.3 weergegeven. Het oordeel van het hof dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van art. 6:119a BW en dat daarom over de bedragen van de vorderingen onder B. en C. (behalve de vordering onder B. van melkveehouder groep C) wettelijke handelsrente is verschuldigd, geeft daarom geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Onderdeel 7.1 faalt dus.
(r.o. 3.2.4)De kernoverweging is 3.1.3. Hierin bevestigt de Hoge Raad dat een financiële verplichting die is gekoppeld aan uittreding (zoals het terugbetalen van een bonus) een uittredingsvoorwaarde is ex art. 2:60 BW. Dit geldt ook als het is geformuleerd als een 'aanblijfbonus'. Zonder statutaire basis is zo'n bepaling nietig. Dit benadrukt de dwingendrechtelijke bescherming van de uittredingsvrijheid van coöperatieleden.
Rechtsoverweging 3.2.4 is relevant omdat zij de levering van melk door leden aan hun coöperatie kwalificeert als een handelsovereenkomst in de zin van art. 6:119a BW. Dit betekent dat bij vertraging in de betaling van melkgeld de (hogere) wettelijke handelsrente verschuldigd is, wat de financiële positie van de leveranciers versterkt.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/04861 Datum 16 februari 2024
ARREST
In de zaak van
DRENTS OVERIJSSELSE COÖPERATIE KAAS U.A., gevestigd te Hoogeveen, EISERES tot cassatie, hierna: DOC Kaas, advocaat: L.V. van Gardingen,
tegen
1. [verweerder 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [verweerder 2],
wonende te [woonplaats] ,
3. [verweerder 3],
wonende te [woonplaats] ,
4. VOF [verweerder 4],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. V.O.F. [verweerder 5],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
6. [verweerder 6],
wonende te [woonplaats] ,
7. [verweerder 7],
wonende te [woonplaats] ,
8. [verweerder 8],
wonende te [woonplaats] ,
9. MAATSCHAP [verweerder 9],
gevestigd te [vestigingsplaats] , 10. MAATSCHAP [verweerder 10], gevestigd te [vestigingsplaats] ,
11. [verweerder 11] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
12. MAATSCHAP [verweerder 12],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
13. [verweerder 13] C.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
14. MAATSCHAP [verweerder 14],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
15. [verweerder 15],
wonende te [woonplaats] ,
16. [verweerder 16],
wonende te [woonplaats] ,
17. [verweerder 17],
wonende te [woonplaats] ,
18. MAATSCHAP [verweerder 18],
opgeheven op 4 september 2019 en uitgeschreven uit het Handelsregister, gevestigd te [vestigingsplaats] , 18a. [verweerder 18a], 18b. [verweerder 18b],
19. [verweerder 19],
wonende te [woonplaats] , 20. MAATSCHAP [verweerder 20], gevestigd te [vestigingsplaats] , 21. [verweerder 21], wonende te [woonplaats] , 22. [verweerder 22], wonende te [woonplaats] , 23. de maatschap [verweerder 23], gevestigd te [vestigingsplaats] , 24. [verweerder 24], wonende te [woonplaats] , 25. [verweerder 25], wonende te [woonplaats] , 26. [verweerder 26], wonende te [woonplaats] , 27. [verweerder 27], wonende te [woonplaats] , 28. [verweerder 28] V.O.F., gevestigd te [vestigingsplaats] , 29. [verweerder 29], wonende te [woonplaats] ,
30. MAATSCHAP [verweerder 30],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
31. MAATSCHAP [verweerder 31],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
32. V.O.F [verweerder 32],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
33. MAATSCHAP [verweerder 33],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
34. [verweerder 34],
wonende te [woonplaats] ,
35. MAATSCHAP [verweerder 35],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
36. MAATSCHAP [verweerder 36],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
37. [verweerder 37],
wonende te [woonplaats] ,
38. STILLE MAATSCHAP [verweerder 38]
, opgeheven op 10 mei 2022 en uitgeschreven uit het Handelsregister, gevestigd te [vestigingsplaats] , 38a. [verweerder 38a], 38b. [verweerder 38b],
39. [verweerder 39],
wonende te [woonplaats] ,
40. [verweerder 40],
wonende te [woonplaats] ,
41. [verweerder 41],
wonende te [woonplaats] ,
42. VOF [verweerder 42],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
43. MAATSCHAP [verweerder 43],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
44. MAATSCHAP [verweerder 44],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
45. de maatschap [verweerder 45],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
46. [verweerder 46],
wonende te [woonplaats] ,
47. de maatschap [verweerder 47],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
48. V.O.F [verweerder 48],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
49. MAATSCHAP [verweerder 49],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
50. [verweerder 50],
wonende te [woonplaats] ,
51. MAATSCHAP [verweerder 51],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
52. [verweerder 52],
wonende te [woonplaats] ,
53. MAATSCHAP [verweerder 53],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
54. [verweerder 54],
wonende te [woonplaats] ,
55. [verweerder 55],
wonende te [woonplaats] ,
56. [verweerder 56],
wonende te [woonplaats] ,
57. [verweerder 57],
wonende te [woonplaats] ,
58. STILLE MAATSCHAP [verweerder 58],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
59. [verweerder 59] V.O.F.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
60. MAATSCHAP [verweerder 60],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
61. MAATSCHAP [verweerder 61]
, gevestigd te [vestigingsplaats] ,
62. V.O.F. [verweerder 62],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
63. [verweerder 63],
wonende te [woonplaats] , VERWEERDERS in cassatie, verweerders in cassatie 1-52 hierna tevens: de melkveehouders groep A, verweerders in cassatie 53-62 hierna tevens: de melkveehouders groep B, verweerder in cassatie 63 hierna tevens: de melkveehouder groep C, verweerders gezamenlijk: de melkveehouders, advocaat: D.M. de Knijff.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de vonnissen in de zaak C/19/120498 / HA ZA 17-201 van de rechtbank Noord-Nederland van 17 april 2019, 2 september 2020 en 7 oktober 2020; b. de arresten in de zaak 200.287.535/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 16 november 2021 en 27 september 2022. DOC Kaas heeft tegen het arrest van het hof van 27 september 2022 beroep in cassatie ingesteld. De melkveehouders hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, en voor DOC Kaas mede door R.G. Bloemberg. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.F. Assink strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van DOC Kaas heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) DOC Kaas vervaardigde zuivelproducten. (ii) DOC Kaas wenste te fuseren met branchegenoot DMK Deutsches Milchkontor eG (hierna: DMK). Op de algemene ledenvergadering van 21 mei 2015 hebben de leden van DOC Kaas voor de fusie met DMK gestemd. (iii) De fusie tussen DOC Kaas en DMK is vormgegeven door samenvoeging van ieders dochter- en werkmaatschappijen (DOC Kaas B.V. en DOC Kaas Vastgoed B.V., respectievelijk DMK Deutsches Milchkontor GmbH (hierna: DMK GmbH)) per 4 april 2016, door middel van de overdracht van de aandelen in DOC Kaas B.V. en DOC Kaas Vastgoed B.V. door DOC Kaas aan DMK GmbH. DOC Kaas verkreeg daarvoor 10% van de aandelen in DMK GmbH, alsmede een transactiesom van € 20 miljoen, te betalen aan de leden van DOC Kaas (hierna: de transactiesom). (iv) Bij besluit van 15 december 2015 heeft de ledenraad van DOC Kaas een nieuw huishoudelijk reglement (hierna ook: Hr) vastgesteld, dat op 1 januari 2016 in werking is getreden. In het huishoudelijk reglement is een nieuw art. 11 opgenomen, waarin de uitkering van de transactiesom – voor zover van belang – als volgt is geregeld:
“Artikel 11 TRANSACTIESOM DMK Met de overdracht van de aandelen in DOC Kaas B.V. en DOC Kaas Vastgoed B.V. naar DMK GmbH komt er een transactiesom beschikbaar voor de coöperatie groot € 20.000.000. Deze transactiesom wordt aan de leden uitgekeerd met inachtneming van de volgende regels: 1. De transactiesom wordt in door het bestuur te bepalen tranches uitgekeerd. De eerste tranche zal worden uitbetaald in februari 2016, of zoveel later als de transactiesom beschikbaar komt. 2. Leden die voldoen aan de volgende cumulatieve eisen komen in aanmerking voor uitbetaling van een tranche: a. het lid was op 21 mei 2015 lid van de coöperatie, (...), en: b. het lid is lid van de coöperatie op het moment van de uitkering en: c. het lid heeft op het moment dat de uitkering plaatsvindt zijn lidmaatschap niet opgezegd op een wijze dat dit lidmaatschap eindigt op of voor 31 december 2018 en: d. het lid is zijn verplichting tot het storten van gelden op de ledenrekening op 31 december 2015 en daarna steeds volledig nagekomen. 3. (…) 4. Een lid dat voor 31 december 2018 zijn lidmaatschap van de coöperatie beëindigt (op welke wijze dan ook), of een lid dat voor 31 december 2018 ophoudt conform de reglementen van en overeenkomsten met de coöperatie melk te leveren aan de coöperatie, dient reeds ontvangen tranches van de transactiesom aan de coöperatie terug te betalen. Deze terugbetalingsverplichting is niet van toepassing in geval van overmacht of indien het lid opzegt wegens bedrijfsbeëindiging en hij zijn bedrijf vervolgens ook definitief beëindigt. De coöperatie kan deze terugbetalingsverplichting verrekenen met al hetgeen de coöperatie uit welken hoofde dan ook verschuldigd is aan het (oud-)lid.” (v) In de periode april-juli 2016 heeft DOC Kaas de transactiesom op basis van een door haar geformuleerde sleutel verdeeld over en uitgekeerd aan haar leden, waaronder de melkveehouders, uitgezonderd melkveehouder groep C. (vi) De melkveehouders hebben op verschillende momenten hun lidmaatschap bij DOC Kaas opgezegd tegen verschillende data. (vii) DOC Kaas heeft een bedrag gelijk aan het aan de melkveehouders groep A en de melkveehouders groep B uitgekeerde aandeel van de transactiesom op hun melkgeld ingehouden. DOC Kaas heeft aan melkveehouder groep C geen (deel van de) transactiesom uitgekeerd.
2.2 In deze procedure vorderen de melkveehouders – voor zover in cassatie van belang – veroordeling van DOC Kaas tot betaling aan iedere melkveehouder van (i) in geval van de melkveehouders groep A en de melkveehouders groep B: het aan de desbetreffende melkveehouder toekomende melkgeld waarvan de omvang gelijk is aan het door DOC Kaas met het melkgeld verrekende aandeel in de transactiesom, en in geval van melkveehouder groep C: zijn aandeel in de transactiesom (de vorderingen onder B.) en (ii) het aan de desbetreffende melkveehouder toekomende resterende melkgeld over december 2016 (de vorderingen onder C.), vermeerderd met de wettelijke (handels)rente.
2.3 De rechtbank heeft de vorderingen toegewezen.
2.4 Het hof
3 Beoordeling van het middel
3.1.1 Onderdeel 1 van het middel richt zich met verschillende klachten tegen het oordeel van het hof in rov. 7.11-7.13. Onderdeel 1.3 klaagt dat het oordeel van het hof – voor zover dit aldus moet worden gelezen dat art. 11 lid 4 Hr een uittredingsvoorwaarde is waarvoor op grond van art. 2:60 BW een statutaire basis is vereist – getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens de klacht is van een uittredingsvoorwaarde in de zin van art. 2:60 BW slechts sprake als aan de leden een verplichting wordt opgelegd die de mogelijkheid voor leden om hun lidmaatschap op te zeggen belemmert, althans valt onder een uittredingsvoorwaarde niet een voorwaarde voor een (definitieve) aanspraak op een eenmalige, additionele ‘aanblijfbonus’. Onderdeel 1.4 klaagt dat, voor zover het hof het voorgaande niet heeft miskend, zijn oordeel onvoldoende begrijpelijk is gemotiveerd. Volgens het onderdeel valt niet in te zien dat de eenmalige extra ‘aanblijfbonus’ of het voldoen aan de voor definitieve aanspraak daarop geldende voorwaarde, een uittredingsvoorwaarde in de zin van art. 2:60 BW zou zijn, althans kan hetgeen het hof in dit kader heeft vastgesteld deze conclusie niet dragen. Het onderdeel klaagt dat het hof niet (voldoende) kenbaar bij zijn oordeel zou hebben betrokken de essentiële stellingen van DOC Kaas dat (i) art. 11 lid 4 Hr geen zelfstandige of additionele verplichting voor de leden bevat, maar slechts een voorwaarde stelt voor de (definitieve) toekenning van een eenmalige, extra uitkering en (ii) art. 11 lid 4 Hr feitelijk niet als uittredingsbeperking is ervaren door de melkveehouders.
3.1.2 Art. 2:60 BW bepaalt dat bij de statuten van de coöperatie voorwaarden kunnen worden verbonden aan de uittreding. Die voorwaarden moeten volgens de bepaling in overeenstemming zijn met het doel en de strekking van de coöperatie. Ook moet de vrijheid van uittreding daarbij behouden blijven. Een voorwaarde die verder gaat dan geoorloofd is, wordt in zoverre voor niet geschreven gehouden.
3.1.3 Het hof heeft in rov. 7.11-7.13 geconcludeerd dat de statuten van DOC Kaas geen basis bevatten voor terugbetaling van het uitgekeerde deel van de transactiesom, dat sprake is van een met art. 2:60 BW strijdige situatie en dat art. 11 lid 4 Hr een nietige bepaling is. Dit oordeel moet worden bezien in het licht van de – in cassatie niet of tevergeefs (zie hierna in 3.3) bestreden – vaststellingen van het hof dat de transactiesom “te betalen [is] aan de leden van DOC Kaas” (rov. 4.4), dat de transactiesom “een tijdens het fusiebesluit van 21 mei 2015 aan alle leden (…) toegezegde (extra) (financiële) vergoeding” is (rov. 7.14) en dat de aanspraak van de melkveehouders op hun deel van de transactiesom rechtstreeks voortvloeit uit het fusiebesluit van 21 mei 2015 (rov. 7.15). In het oordeel van het hof ligt aldus besloten dat de terugbetalingsverplichting van art. 11 lid 4 Hr afbreuk doet aan de al bij het fusiebesluit aan de leden toegezegde transactiesom en dus aan uittreding een financiële verplichting verbindt, en daarom is aan te merken als een voorwaarde die is verbonden aan de uittreding van een lid zoals bedoeld in art. 2:60 BW. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, zodat de hiervoor in 3.1.1 weergegeven klachten falen. Dat de leden van DOC Kaas art. 11 lid 4 Hr niet hebben ervaren als een uittredingsbeperking, is in dit verband niet van belang, zodat het hof niet op die stelling behoefde in te gaan.
3.2.1 Onderdeel 7 richt zich tegen rov. 7.22, waarin het hof heeft geoordeeld dat de vorderingen onder B. en C. (behalve de vordering onder B. van melkveehouder groep C) zien op betaling van de door de melkveehouders op grond van de leveringsovereenkomsten aan DOC Kaas geleverde melk, dat deze overeenkomsten handelsovereenkomsten zijn in de zin van art. 6:119a BW en dat DOC Kaas over de bedragen van deze vorderingen wettelijke handelsrente als bedoeld in art. 6:119a BW verschuldigd is. Onderdeel 7.1 klaagt dat het hof met dit oordeel miskent dat alleen sprake is van een handelsovereenkomst bij een overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, of rechtspersonen in de zin van art. 6:119a lid 1 BW, en dat wettelijke handelsrente alleen van toepassing is op de primaire betalingsverplichting die uit een handelsovereenkomst voortvloeit. Althans miskent het hof volgens het onderdeel dat de wijze waarop een coöperatie en haar leden in hun onderlinge bijzondere verhouding geleverde melk vergoeden, primair wordt gereguleerd in die lidmaatschapssfeer binnen de coöperatie – in dit geval door de statuten en het huishoudelijke reglement – en dat de leveringsovereenkomsten slechts een beperkte aanvullende rol vervullen.
3.2.2 Art. 6:119a lid 1 BW bepaalt dat de schadevergoeding, verschuldigd wegens vertraging in de voldoening van een geldsom, in het geval van een handelsovereenkomst bestaat in de wettelijke rente van die som met ingang van de dag volgend op de dag die is overeengekomen als de uiterste dag van betaling tot en met de dag waarop de schuldenaar de geldsom heeft voldaan. Onder een handelsovereenkomst wordt volgens art. 6:119a lid 1 BW verstaan de overeenkomst om baat die een of meer van de partijen verplicht iets te geven of te doen en die tot stand is gekomen tussen een of meer natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, of rechtspersonen.
3.2.3 Art. 6:119a BW is ingevoerd ter implementatie van Richtlijn 2000/35/EG (thans: Richtlijn 2011/7/EU
3.2.4 Het hof diende in het licht van de rechtspraak van het HvJEU zoals hiervoor in 3.2.3 weergegeven, te beoordelen of de bedragen van de vorderingen onder B. en C. (behalve de vordering onder B. van melkveehouder groep C) die DOC Kaas aan de melkveehouders moet betalen, gebaseerd zijn op een handelstransactie in de zin van art. 2 lid 1 Richtlijn 2011/7/EU en daarmee op een handelsovereenkomst als bedoeld in art. 6:119a BW. Het hof heeft in rov. 7.22 geoordeeld dat de vorderingen zien op melkgeld, en dus op betaling van de door de melkveehouders (natuurlijke personen die handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf, of rechtspersonen) aan DOC Kaas (een coöperatie) op grond van de leveringsovereenkomsten geleverde melk. In dit oordeel ligt besloten dat is voldaan aan de voorwaarden zoals hiervoor in 3.2.3 weergegeven. Het oordeel van het hof dat sprake is van een handelsovereenkomst in de zin van art. 6:119a BW en dat daarom over de bedragen van de vorderingen onder B. en C. (behalve de vordering onder B. van melkveehouder groep C) wettelijke handelsrente is verschuldigd, geeft daarom geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Onderdeel 7.1 faalt dus.
3.3 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt DOC Kaas in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de melkveehouders begroot op € 7.115,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock, F.R. Salomons en K. Teuben, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 16 februari 2024.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 27 september 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8349.
HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1601, rov. 4.1.2.
HR 12 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1601, rov. 4.1.3.
Richtlijn 2011/7/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties (herschikking), PbEU 2011, L 48/1.
HR 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:70, rov. 3.3.2.
HvJEU 1 december 2022, zaak C-419/21, ECLI:EU:C:2022:948 (X (Levering van medisch materiaal)), punt 22.
HvJEU 1 december 2022, zaak C-419/21, ECLI:EU:C:2022:948 (X (Levering van medisch materiaal)), punt 23.