ECLI:NL:HR:2023:918
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 22/01403 Datum 16 juni 2023
ARREST
In de zaak van
1. T.V.M. U.A., h.o.d.n TVM VERZEKERINGEN,
gevestigd te Hoogeveen, hierna: TVM,
2. [eiseres 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats], hierna: [eiseres 2],
3. [eiseres 3] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats], hierna: [eiseres 3],
4. [eiseres 4] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats], hierna: [eiseres 4],
5. AMLIN INSURANCE SE,
gevestigd te Brussel, België, hierna: Amlin,
6. RANDBERG RENTAL B.V.,
gevestigd te Capelle aan de IJssel,
7. [eiseres 7] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
8. NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te Den Haag,
9. FLOWER CIRCLE B.V.,
gevestigd te Waardenburg, EISERESSEN tot cassatie, hierna gezamenlijk: TVM c.s., advocaat: F.J. Fernhout,
tegen
[verweerder], wonende te [woonplaats], VERWEERDER in cassatie, hierna: [verweerder], advocaat: J. van Weerden.
1 Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. het vonnis in de zaak C/03/287022 / KG ZA 21-8 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Limburg van 11 februari 2021; b. het arrest in de zaak 200.294.016/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 februari 2022. TVM c.s. hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. [verweerder] heeft een verweerschrift tot niet-ontvankelijkverklaring althans verwerping ingediend. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten. De conclusie van de Advocaat-Generaal G. Snijders strekt tot vernietiging van het arrest van het hof en tot verwijzing van de zaak naar een ander hof ter verdere behandeling en beslissing. De advocaat van [verweerder] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) [verweerder] is samen met anderen strafrechtelijk veroordeeld voor ladingdiefstallen. (ii) Het hof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 24 december 2013 in verband met de ladingdiefstallen [verweerder] en anderen, in wisselende combinaties, hoofdelijk veroordeeld tot het betalen van diverse bedragen aan een of meer partijen die behoren tot TVM c.s. [verweerder] is uit hoofde van deze veroordeling met een of meer van deze anderen in totaal € 98.756,21 in hoofdsom en € 26.366,47 aan proceskosten hoofdelijk verschuldigd aan TVM, [eiseres 2], [eiseres 3], [eiseres 4] en Amlin. Daarbij komt de wettelijke rente. (iii) TVM c.s. hebben ten laste van [verweerder] beslag laten leggen op twee onroerende zaken. (iv) De Staat heeft € 79.765,00 aan TVM c.s. betaald. De Staat had dit bedrag onder zich uit hoofde van een strafrechtelijk beslag ten laste van [verweerder]. TVM c.s. hadden daarop derdenbeslag gelegd. De Staat heeft ook bedragen aan TVM c.s. uitbetaald uit hoofde van derdenbeslagen die TVM c.s. ten laste van medeschuldenaren van [verweerder] heeft laten leggen. Deze medeschuldenaren waren ook hoofdelijk aansprakelijk voor een of meer vorderingen waarvoor [verweerder] hoofdelijk aansprakelijk was. In totaal hebben TVM c.s. op deze wijze € 268.557,16 ontvangen.
2.2 [verweerder] vordert in dit kort geding, samengevat, primair opheffing van de hiervoor in 2.1 onder (iii) vermelde beslagen, subsidiair veroordeling van TVM c.s. tot opheffing van die beslagen op straffe van verbeurte van een dwangsom en meer subsidiair schorsing van de executie totdat in een te entameren bodemprocedure zal zijn beslist.
2.3 De voorzieningenrechter
2.4 Het hof
3 Beoordeling van de middelen
3.1 Middel 1 alsmede het aanvullend middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
3.2.1 Middel 2 is aangevoerd onder de voorwaarde dat middel 1 niet tot cassatie leidt. Aan die voorwaarde is voldaan. Het middel klaagt dat onjuist is het oordeel van het hof in rov. 5.13-5.14 dat bij de verdeling van een executieopbrengst, ingevolge art. 480 lid 2 e.v. Rv alleen met instemming van de geëxecuteerden een andere verdeling tot stand kan komen dan volgt uit de wettelijke rangorde die in art. 3:277 lid 1 BW is bepaald.
3.2.2 Art. 3:277 lid 1 BW bepaalt dat schuldeisers onderling een gelijk recht hebben om, na voldoening van de kosten van executie, uit de netto-opbrengst van de goederen van hun schuldenaar te worden voldaan naar evenredigheid van ieders vordering, behoudens de door de wet erkende redenen van voorrang.
3.2.3 Uit de woorden “recht hebben” in art. 3:277 lid 1 BW en de strekking van deze bepaling volgt dat een schuldeiser bevoegd is om geheel of gedeeltelijk af te zien van het meedelen in een executie-opbrengst, ook als de uitoefening van die bevoegdheid leidt tot een andere verdeling dan uit art. 3:277 lid 1 BW voortvloeit. Voor de uitoefening van die bevoegdheid behoeft de schuldeiser niet de instemming van de schuldenaar of van zijn medeschuldeisers.
3.2.4 Aan hetgeen hiervoor in 3.3.2 is overwogen doet niet af hetgeen is bepaald in de art. 480-490d Rv. Deze bepalingen bevatten procedurele voorschriften voor de verdeling van een executie-opbrengst, en behelzen derhalve een uitwerking van hetgeen voortvloeit uit art. 3:277 lid 1 BW.
3.2.5 Het vorenstaande brengt mee dat middel 2 slaagt. Het hof heeft miskend dat de art. 480 e.v. Rv niet eraan in de weg staan dat TVM c.s. zonder instemming van de geëxecuteerden hun op art. 3:277 lid 1 BW berustende bevoegdheid uitoefenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van het meedelen in de executie-opbrengst, ook als dit leidt tot een andere verdeling dan uit art. 3:277 lid 1 BW voortvloeit.
3.3 Middel 3 is aangevoerd onder de voorwaarde dat middel 2 wordt verworpen. De voorwaarde is niet vervuld, zodat dit middel geen behandeling behoeft.
3.4.1 Middel 4 klaagt dat het hof ten onrechte TVM c.s. heeft veroordeeld in de proceskosten van beide instanties. Het voert aan dat het hof tot een andere beslissing is gekomen dan de voorzieningenrechter doordat [verweerder] na het vonnis van de voorzieningenrechter nog een betaling aan TVM c.s. heeft gedaan.
3.4.2 Het middel slaagt. Als de vernietiging van een in hoger beroep bestreden vonnis berust op een wijziging van omstandigheden, dient de rechter in hoger beroep na te gaan of de rechter in eerste aanleg ten tijde van zijn vonnis terecht tot zijn beslissing is gekomen.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 februari 2022;
- verwijst het geding naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
- veroordeelt [verweerder] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van TVM c.s. begroot op € 960,33 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [verweerder] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek, F.J.P. Lock, A.E.B. ter Heide en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 16 juni 2023.
Rechtbank Limburg 11 februari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:1155.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 22 februari 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:539.
Vgl. HR 24 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1891, rov. 3.3.