Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

Uitleg depotovereenkomst: Hoge Raad benadrukt relevantie van onderliggende vorderingsrechten

Arrest

ECLI:NL:HR:2023:180522 december 2023

Essentie

Bij de verdeling van een depotbedrag na verkoop van een pand, mag de rechter de betwisting van een onderliggend vorderingsrecht en hypotheekrecht niet negeren. De uitleg van de depotovereenkomst moet in het licht van alle stellingen van partijen worden gezien.

Samenvatting feiten

Na verkoop van een pand resteert, na voldoening van de eerste drie hypotheekhouders, een bedrag dat in depot wordt geplaatst. Partijen bij de depotovereenkomst zijn de voormalig eigenaren ([eisers]), de eerste hypotheekhouder (NN) en de vierde hypotheekhouder (Stack). [Eisers] claimen het depotbedrag op grond van subrogatie of cessie uit de faillissementsboedel. Stack claimt het bedrag op grond van haar vierde hypotheekrecht. [Eisers] betwisten de geldigheid van de vordering en het hypotheekrecht van Stack. De overeenkomst is gesloten om de verkoop door te laten gaan.

Cassatieberoep door

[eisers] hebben beroep in cassatie ingesteld tegen het arrest van het gerechtshof.

Rechtsvraag

Mocht het hof, bij de uitleg van een depotovereenkomst die is gesloten om de verkoop van een pand mogelijk te maken, de gemotiveerde betwisting van het onderliggende vorderingsrecht en het hypotheekrecht van een van de partijen (Stack) buiten beschouwing laten? Of volgt uit de aard en bedoeling van een dergelijke overeenkomst juist dat de rechter de geldigheid van de concurrerende aanspraken op het depotbedrag integraal moet beoordelen?

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad vernietigt het arrest van het hof. Het oordeel van het hof dat de betwisting van het vorderingsrecht van Stack niet relevant was, is onbegrijpelijk. Gezien de stellingen van [eisers] had het hof moeten onderzoeken of Stack wel een geldig vorderings- en hypotheekrecht had. Zonder dit onderzoek kon het hof niet concluderen dat uit de depotovereenkomst volgt dat Stack recht heeft op het bedrag. De zaak wordt verwezen voor verdere behandeling.

Belangrijke rechtsoverwegingen

In het licht van dit partijdebat is zonder nadere motivering onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat het gaat om de discussie over de gestelde subrogatie in de rechten van NN en dat niet relevant is het betoog van [eisers] dat erop neerkomt dat Stack geen geldig vorderings- en hypotheekrecht heeft. Ook is zonder nadere motivering niet begrijpelijk het oordeel van het hof dat niet meer aan de orde zou zijn of Stack c.s. een vorderingsrecht hebben en dat uit de aard, de inhoud en de bedoeling van de depotovereenkomst zonder meer volgt dat Stack aanspraak heeft op het depotbedrag omdat NN daarop geen aanspraak maakt. [eisers] hebben immers gemotiveerd aangevoerd – met een beroep op de omstandigheden rondom het sluiten van de depotovereenkomst en de bedoelingen van de bij de depotovereenkomst betrokken partijen – dat de depotovereenkomst erop was gericht om vast te stellen wie rechthebbende is op de restantverkoopopbrengst en dat daarvoor niet alleen van belang is of [eisers] al dan niet zijn gesubrogeerd in de rechten van NN, maar ook of Stack c.s. een vorderingsrecht en geldig hypotheekrecht hebben.

(r.o. 3.3)

Deze overweging is cruciaal omdat de Hoge Raad hier de kern van de motiveringsplicht van de rechter raakt in relatie tot de uitleg van een overeenkomst. Het hof had de reikwijdte van het geschil te beperkt opgevat. Het negeerde een essentiële stelling van [eisers], namelijk de betwisting van de vordering van Stack. De Hoge Raad benadrukt dat de rechter de bedoeling van een overeenkomst (hier: vaststellen wie materieel recht heeft op de opbrengst) moet meewegen en niet mag voorbijgaan aan argumenten die de grondslag van de claim van een wederpartij raken. Dit illustreert voor studenten het belang van het partijdebat en de plicht van de rechter om op alle wezenlijke stellingen in te gaan.

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 22/03699 Datum 22 december 2023

ARREST

In de zaak van

1. [eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] , hierna: [eiser 1] ,

2. [eiseres 2] ,

wonende te [woonplaats] , hierna: [eiseres 2] , EISERS tot cassatie, hierna gezamenlijk: [eisers] , advocaat: H.J.W. Alt,

tegen

1. STACK NEWCO B.V.,

gevestigd te Amsterdam, hierna: Stack,

2. CUMBERLAND INVESTMENTS DESIGNATED ACTIVITY COMPANY,

gevestigd te Dublin, Ierland, hierna: Cumberland, VERWEERSTERS in cassatie, hierna gezamenlijk: Stack c.s., advocaten: B.F.L.M. Schim en F.E. Vermeulen,

en

NATIONALE-NEDERLANDEN LEVENSVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V., gevestigd te Rotterdam, VERWEERSTER in cassatie, hierna: NN, advocaten: G.C. Nieuwland en P.J. Tanja.

1 Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar: a. de vonnissen in de zaak C/02/357704 / HA ZA 19-264 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 28 augustus 2019 en 26 februari 2020; b. het arrest in de zaak 200.278.399/01 van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 5 juli 2022. [eisers] hebben tegen het arrest van het hof beroep in cassatie ingesteld. Stack c.s. en NN hebben ieder afzonderlijk een verweerschrift tot verwerping ingediend. De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten De conclusie van de Advocaat-Generaal S.D. Lindenbergh strekt tot verwerping van het cassatieberoep. De advocaat van [eisers] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2. Deze komen samengevat op het volgende neer. (i) [eiser 1] en [eiseres 2] zijn echtgenoten. (ii) [eiser 1] was bestuurder en (middellijk) enig aandeelhouder van Triskalion B.V. (hierna: Triskalion). (iii) In 1983 heeft (een rechtsvoorganger van) NN (hierna zal ook de rechtsvoorganger van NN worden aangeduid als NN) een lening van NLG 450.000,-- verstrekt aan onder meer [eiser 1] . De lening diende ertoe dat [eiser 1] een registergoed (hierna: het pand) kon verwerven. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de lening verkreeg NN een eerste recht van hypotheek op het pand tot een bedrag van NLG 630.000,--. (iv) In 1994 heeft [eiser 1] de economische eigendom van het pand overgedragen aan Triskalion. Eveneens in 1994 heeft NN aan [eiser 1] en Triskalion een lening van NLG 400.000,-- verstrekt. Tot zekerheid voor de terugbetaling van de lening verkreeg NN een tweede recht van hypotheek op het pand tot een bedrag van NLG 560.000,--. (v) In 1999 heeft NN aan [eiser 1] , [eiseres 2] , Triskalion en [A] Advocaten B.V. een lening van NLG 1.500.000,-- verstrekt. Tot zekerheid voor de terugbetaling van deze lening verkreeg NN een derde recht van hypotheek op het pand tot een bedrag van NLG 2.100.000,--. (vi) In verband met de hiervoor onder (iii)-(v) genoemde geldleningen heeft [eiser 1] aanspraken uit met NN gesloten verzekeringen aan NN verpand. (vii) In 2011 heeft ABN AMRO kredieten verstrekt aan Triskalion en aan haar gelieerde vennootschappen. (viii) Tot zekerheid voor al hetgeen Fortis Bank – een rechtsvoorganger van ABN AMRO – van Triskalion en de aan haar gelieerde vennootschappen te vorderen zou hebben, verkreeg Fortis Bank in 2008 een vierde recht van hypotheek op het pand tot een bedrag van € 1.000.000,--, te vermeerderen met een opslag van € 500.000,-- voor rente en kosten. (ix) In 2017 is een gedeelte van het vermogen van ABN AMRO onder algemene titel overgegaan op Stack. (x) Triskalion en [eiser 1] zijn in 2014 respectievelijk 2015 in staat van faillissement verklaard. (xi) De curatoren in de faillissementen van [eiser 1] en Triskalion hebben het pand voor € 1.500.000,-- verkocht en op 6 juli 2017 aan de koper geleverd. (xii) Na voldoening van de door de eerste, tweede en derde rechten van hypotheek gedekte vorderingen, resteerde een opbrengst van € 546.720,83. Van dat bedrag is € 129.739,12 aan Stack uitgekeerd. De restantopbrengst (€ 416.981,71; hierna ook: het depotbedrag) is in depot geplaatst bij een notaris. (xiii) Een depotovereenkomst van 4 juli 2017 (hierna: de depotovereenkomst) bepaalt onder meer:

“Depotovereenkomst De ondergetekenden van deze verklaring zijn: 1. […] Nationale-Nederlanden […] 2. […] STACK NEWCO B.V. […], als rechtsopvolger onder algemene titel van: […] ABN AMRO Bank N.V., als rechtsopvolger onder algemene titel van […] Fortis Bank Nederland N.V. […] 3.  a. […] [eiser 1] […] en b. […] [eiseres 2]

[…] de notaris […]

Aanleiding: […] Partij 2 heeft een recht van hypotheek ten laste van partij 3 op gemeld registergoed, te weten het recht van 4e hypotheek ingeschreven […] op 3 juni 2008 […] tot een bedrag groot € 1.000.000,00; Bij het verzoek van de notaris aan partij 1 tot het opstellen van de aflosnota in verband met de algehele aflossing van de hypotheek en het royeren van de inschrijving in verband met overdacht van het registergoed, is er een onduidelijkheid ontstaan […]: op de lening van partij 1 zijn in het verleden aflossingen gedaan vanuit verpande verzekeringen. De verzekeringnemers stellen dat er sprake is van subrogatie, als gevolg waarvan door de hypothe[e]k gedekte vordering van partij 1 maximaal € 416.981,71 hoger zou uitvallen. Over het feit van subrogatie, aan welke schuldenaar iets en zo ja hoeveel toekomt, bestaat op dit moment nog onduidelijkheid. Partijen willen toch een akte van levering ondertekenen. Derhalve zijn partijen aanvullend overeengekomen dat de notaris een gedeelte van de koopprijs ad € 416.981,71 in depot houdt.

Partijen komen het volgende overeen: 1. De notaris houdt een bedrag van € 416.981,71 in depot, hierna te noemen: ‘het depotbedrag’. 2. Partij 1 en partij 2 verkrijgen hierdoor een voorwaardelijke vordering op de notaris. 3. Deze vordering wordt op een van de hierna vermelde wijzen onvoorwaardelijk:

  • na ondubbelzinnige gelijkluidende schriftelijke opdracht van partijen tot uitbetaling van het depotbedrag, dan wel
  • na een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis of een arbitraal vonnis met betrekking tot de verdeling van het depotbedrag. […] Het depotbedrag wordt door de notaris uitgekeerd overeenkomstig die opdracht of dat vonnis. […]” (xiv) Op 7 augustus 2017 heeft de curator in het faillissement van [eiser 1] enige gepretendeerde vorderingen van (de boedel van) [eiser 1] aan [eiseres 2] gecedeerd. (xv) Stack heeft de door haar op grond van de depotovereenkomst ingestelde vorderingen gecedeerd aan Cumberland.

2.2 Stack c.s. vorderen, voor zover in cassatie van belang, in conventie een verklaring voor recht dat Stack recht heeft op het depotbedrag en een gebod dat [eisers] en NN het depotbedrag overmaken naar Stack. [eiseres 2] vordert, voor zover in cassatie van belang, in reconventie een verklaring voor recht dat zij recht heeft op het depotbedrag en een gebod dat Stack c.s. en NN het depotbedrag naar de derdengeldrekening van haar advocaat overmaken.

2.3 De rechtbank heeft in conventie voor recht verklaard dat Stack recht heeft op het depotbedrag. De rechtbank heeft aan dat oordeel ten grondslag gelegd, samengevat, dat de depotovereenkomst een vaststellingsovereenkomst is, dat [eisers] met de ondertekening ervan zich committeerden aan een uitkomst waarbij het depotbedrag hetzij aan NN hetzij aan Stack zou worden uitgekeerd en dat nu NN te kennen heeft gegeven geen aanspraak te maken op het depotbedrag dit dus aan Stack toekomt. In reconventie heeft de rechtbank [eisers] niet-ontvankelijk verklaard voor zover hun vorderingen zijn ingesteld tegen NN, en de vorderingen tegen Stack c.s. afgewezen.

2.4 Het hof[1] heeft [eisers] niet-ontvankelijk verklaard in hun hoger beroep tegen NN en verder het eindvonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het heeft onder meer het volgende overwogen. Kern van het geschil is of [eiser 1] al dan niet is getreden in de rechten van NN en daardoor aanspraak heeft gekregen op het depotbedrag, welke aanspraak vervolgens bij akte van cessie aan [eiseres 2] is overgedragen. Daarin ligt de onzekerheid die partijen ertoe heeft gebracht de depotovereenkomst te sluiten. (rov. 3.16) [eisers] zijn niet gesubrogeerd in de rechten van NN. (rov. 3.17-3.19) [eisers] zijn uitvoerig ingegaan op een groot aantal omstandigheden rond de leningen, de verzekeringen, de rechtsverhouding tussen [eiser 1] en (de rechtsvoorgangers van) Stack en NN en de afwikkeling van de faillissementen van [eiser 1] en de met hem gelieerde ondernemingen. Stack c.s. hebben terecht de relevantie van die stellingen betwist. Het gaat in dit hoger beroep om de uitvoering van de depotovereenkomst en de daaraan ten grondslag liggende discussie over de gestelde subrogatie in de rechten van NN. Die discussie is beslecht in het nadeel van [eisers] (rov. 3.20) Vanuit dit gezichtspunt dient de depotovereenkomst te worden afgewikkeld. Op grond van de depotovereenkomst zijn er twee mogelijkheden voor het uitkeren van het depotbedrag: Stack of NN. In plaats van NN zouden dat op grond van de gestelde subrogatie [eiser 1] of [eiseres 2] geweest kunnen zijn, maar nu de stellingen daarover zijn verworpen, blijft het bij Stack of NN. NN maakt geen aanspraak op het depotbedrag, zodat Stack resteert. Deze consequentie volgt zonder meer uit de aard, de inhoud en de bedoeling van de depotovereenkomst. De door Stack c.s. in conventie gevorderde verklaring voor recht is daarom toewijsbaar en de in reconventie door [eiseres 2] gevorderde verklaring voor recht niet. (rov. 3.21)

3 Beoordeling van het middel

3.1 Onderdeel III van het middel klaagt onder meer dat het hof de betwisting van het vorderingsrecht van Stack c.s. en van de geldigheid van het hypotheekrecht in het midden heeft gelaten, en dat onbegrijpelijk is het oordeel van het hof dat door de depotovereenkomst niet meer aan de orde zou zijn of Stack c.s. een vorderingsrecht hebben. Daarmee heeft het hof hetzij miskend dat zonder dat vorderingsrecht of hypotheekrecht Stack c.s. geen aanspraak hebben op het depotbedrag, hetzij zijn oordeel niet toereikend gemotiveerd, aldus de klacht. Het onderdeel klaagt verder dat de door het hof aan de depotovereenkomst gegeven uitleg onbegrijpelijk is en dat het hof daarbij ten onrechte onbesproken heeft gelaten de grieven tegen het oordeel van de rechtbank dat de depotovereenkomst een vaststellingsovereenkomst is. Ook heeft het hof ten onrechte onbesproken gelaten de essentiële stelling dat als [eisers] niet zouden zijn gesubrogeerd in de rechten van NN en Stack geen vordering heeft waarvoor een hypotheekrecht was gevestigd, het depotbedrag in de boedel van [eiser 1] valt en als gevolg van de overeenkomst tussen de curator en [eiseres 2] aan [eiseres 2] toekomt, aldus het onderdeel. Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

3.2 De vorderingen en stellingen van Stack c.s. enerzijds en [eisers] anderzijds komen erop neer dat zij vastgesteld willen zien wie van hen recht heeft op de in het depot gestorte restantopbrengst van het pand. Stack c.s. hebben bij dagvaarding in eerste aanleg aan hun vorderingen ten grondslag gelegd dat Stack recht heeft op het depotbedrag uit hoofde van haar van ABN AMRO overgenomen vorderingen en ter versterking daarvan verstrekte vierde hypotheekrecht op het pand. Volgens Stack c.s. is de restantopbrengst in depot gestort omdat [eisers] meenden gesubrogeerd te zijn in een deel van de rechten van NN, en hebben alleen Stack en NN uit hoofde van de depotovereenkomst elk een voorwaardelijk vorderingsrecht op de notaris. NN heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat zij al volledig is voldaan en dat [eisers] geen recht hebben op de verkoopopbrengst zolang de vierde hypotheeknemer niet is voldaan. De discussie over wie tot het restant gerechtigd is, moet worden gevoerd tussen Stack c.s. en [eisers] , aldus NN. [eisers] hebben onder meer aangevoerd dat het depot een reservering was om materiële aanspraken te kunnen veiligstellen en dat [eisers] aanspraak hebben op het depotbedrag hetzij uit hoofde van subrogatie hetzij uit hoofde van de overeenkomst die [eiseres 2] sloot met de curator. [eisers] hebben betoogd dat voor een aanspraak op het depotbedrag voor Stack nodig is dat zij een vorderingsrecht en ter versterking daarvan verstrekt geldig hypotheekrecht heeft, en hebben het bestaan daarvan gemotiveerd betwist. [eisers] hebben in hoger beroep grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de depotovereenkomst als een vaststellingsovereenkomst moet worden aangemerkt; volgens [eisers] was het een afspraak om de verkoop van het pand te laten doorgaan om daarna verder uit te zoeken wie rechthebbende is op de restantopbrengst, te weten [eisers] of Stack.

3.3 In het licht van dit partijdebat is zonder nadere motivering onbegrijpelijk het oordeel van het hof dat het gaat om de discussie over de gestelde subrogatie in de rechten van NN en dat niet relevant is het betoog van [eisers] dat erop neerkomt dat Stack geen geldig vorderings- en hypotheekrecht heeft. Ook is zonder nadere motivering niet begrijpelijk het oordeel van het hof dat niet meer aan de orde zou zijn of Stack c.s. een vorderingsrecht hebben en dat uit de aard, de inhoud en de bedoeling van de depotovereenkomst zonder meer volgt dat Stack aanspraak heeft op het depotbedrag omdat NN daarop geen aanspraak maakt. [eisers] hebben immers gemotiveerd aangevoerd – met een beroep op de omstandigheden rondom het sluiten van de depotovereenkomst en de bedoelingen van de bij de depotovereenkomst betrokken partijen – dat de depotovereenkomst erop was gericht om vast te stellen wie rechthebbende is op de restantverkoopopbrengst en dat daarvoor niet alleen van belang is of [eisers] al dan niet zijn gesubrogeerd in de rechten van NN, maar ook of Stack c.s. een vorderingsrecht en geldig hypotheekrecht hebben.

3.4 De hiervoor in 3.1 genoemde klachten slagen dan ook. Voor zover onderdeel V zich richt tegen de door het hof getrokken conclusie en het dictum in het geding tussen [eisers] en Stack c.s. slaagt het in het voetspoor hiervan. Dit betekent dat het bestreden arrest voor zover tussen deze partijen gewezen niet in stand kan blijven. De overige klachten van onderdeel III behoeven geen behandeling.

3.5 De klachten van de onderdelen I, II en IV kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO). Voor zover onderdeel V zich richt tegen de conclusie en het dictum van het bestreden arrest in het geding tussen [eisers] en NN faalt het.

3.6 Nu de klachten van de onderdelen II, IV en V die betrekking hebben op het geding tussen [eisers] en NN, niet tot cassatie leiden, zal het beroep in het geding tussen [eisers] en NN worden verworpen.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 juli 2022 voor zover gewezen tussen [eisers] en Stack c.s.;
  • verwijst het geding in zoverre naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden ter verdere behandeling en beslissing;
  • veroordeelt Stack c.s. in de kosten van het tussen [eisers] en Stack c.s. gevoerde geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eisers] begroot op € 492,32 aan verschotten en € 2.600,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien Stack c.s. deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan;
  • verwerpt het beroep tegen het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 juli 2022 voor zover gewezen tussen [eisers] en NN;
  • veroordeelt [eisers] in de kosten van het tussen [eisers] en NN gevoerde geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van NN begroot op € 857,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eisers] deze niet binnen veertien dagen na heden hebben voldaan.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.J. Kroeze als voorzitter en de raadsheren C.E. du Perron, H.M. Wattendorff, F.J.P. Lock en S.J. Schaafsma, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 22 december 2023.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 juli 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2190.


Voetnoten

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 5 juli 2022, ECLI:NL:GHSHE:2022:2190.