Verkrachting door andere feitelijkheden: misbruik van overwicht en kwetsbaarheid volstaat
Arrest
Rechtsgebieden
Essentie
Misbruik van een overwichtspositie en de kwetsbaarheid van het slachtoffer kunnen 'dwang door andere feitelijkheden' (art. 242 Sr) opleveren. Een combinatie van factoren zoals een gezagsverhouding (vader-dochter), minderjarigheid en een verstandelijke beperking kan voldoende zijn, ook zonder fysiek geweld of bedreiging.
Samenvatting feiten
De 61-jarige verdachte heeft zijn 16-jarige, verstandelijk beperkte dochter in zijn slaapkamer ontboden. Onder het voorwendsel van een massage heeft hij haar diverse seksuele handelingen laten ondergaan, waaronder seksuele penetratie. De verdachte wist van haar beperking. De dochter verklaarde dat zij het in die situatie zeer moeilijk vond om 'nee' of 'stop' te zeggen en dat ze op het moment van de penetratie niet wist wat ze moest doen. Na afloop dreigde de vader haar te verlaten als ze het zou vertellen.
Cassatieberoep door
Het cassatieberoep is ingesteld door de verdachte.
Rechtsvraag
Is er sprake van 'dwingen door andere feitelijkheden' in de zin van artikel 242 Sr, wanneer een vader misbruik maakt van zijn natuurlijke overwicht op zijn minderjarige, verstandelijk beperkte dochter om seksuele handelingen te laten ondergaan, zonder dat er sprake is van expliciet fysiek geweld of bedreiging? Met andere woorden, volstaan de gezagsverhouding, de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de omstandigheden om juridische dwang aan te nemen?
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad verwerpt het beroep. Het oordeel van het hof dat de verdachte zijn dochter 'door andere feitelijkheden heeft gedwongen' getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. De combinatie van het overwicht van de vader, de afhankelijkheidsrelatie, de minderjarigheid, de verstandelijke beperking en de kwetsbaarheid van het slachtoffer was voldoende om de voor verkrachting vereiste dwang aan te nemen, ook zonder geweld of bedreiging.
Rechtsregel
Van 'dwingen door een feitelijkheid' (art. 242 Sr) is sprake als een verdachte opzettelijk veroorzaakt dat het slachtoffer tegen diens wil seksuele handelingen ondergaat. Dit kan door het uitoefenen van zodanige psychische druk, het creëren van een afhankelijkheidssituatie, of het veroorzaken van een (bedreigende) situatie waardoor het slachtoffer zich redelijkerwijs niet kan verzetten of onttrekken. De beoordeling hiervan hangt af van de concrete omstandigheden van het geval.
Belangrijke rechtsoverwegingen
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat van door een ‘feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam’ van het slachtoffer als bedoeld in artikel 242 Sr slechts sprake kan zijn als de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn/haar wil heeft ondergaan. Van door een feitelijkheid dwingen als hiervoor bedoeld kan sprake zijn als de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten, of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. (Vgl. HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494.)
(r.o. 2.4)Het hof heeft vastgesteld dat de 61-jarige verdachte in zijn woning zijn 16-jarige dochter [slachtoffer] heeft ontboden in zijn slaapkamer, dat zij bij hem op bed ging zitten en zag dat hij porno op zijn laptop zat te kijken, dat zij zich van hem moest uitkleden en op haar buik moest gaan liggen, dat hij haar rug masseerde en dat zij op haar rug moest gaan liggen, haar benen wijd moest doen, waarna de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde seksuele handelingen bij haar heeft verricht. Het hof heeft verder vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde handelingen wist dat [slachtoffer] verstandelijk beperkt was en therapie volgde in verband met hechtingsproblematiek. Ook heeft het hof overwogen dat [slachtoffer] zich als minderjarige en kwetsbare dochter van de verdachte bevond in een zekere afhankelijkheidsverhouding ten opzichte van hem en dat daarbij ook loyaliteitskwesties een grote rol spelen. Verder heeft het hof overwogen dat [slachtoffer] – die bij de verdachte zou logeren – afhankelijk was van de verdachte of van anderen voor vervoer, waardoor zij zich niet gemakkelijk aan de situatie kon onttrekken. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat sprake was van een overwicht van de verdachte op [slachtoffer] en dat de verdachte [slachtoffer] ‘door andere feitelijkheden heeft gedwongen’ tot het ondergaan van seksuele handelingen zoals bedoeld in artikel 242 Sr, getuigt in het licht van wat onder 2.4 is overwogen niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
(r.o. 2.5)Deze overwegingen zijn cruciaal. Rechtsoverweging 2.4 formuleert de abstracte rechtsregel voor 'dwang door een feitelijkheid', waarbij de focus ligt op psychische druk, afhankelijkheid en de onmogelijkheid tot verzet, in plaats van op fysiek geweld. Dit is een fundamenteel leerstuk binnen het zedenstrafrecht. Rechtsoverweging 2.5 is de concrete toepassing daarvan: het laat zien hoe een combinatie van feitelijke omstandigheden (gezagsrelatie, leeftijd, beperking, afhankelijkheid) samen de juridische drempel van 'dwang' kan overschrijden. Voor studenten illustreert dit perfect de wisselwerking tussen de rechtsregel en de feitelijke context.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/01891 Datum 14 juni 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 26 april 2021, nummer 21-004232-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954, hierna: de verdachte.
1 Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J. Boksem, advocaat te Leeuwarden, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2 Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel is gericht tegen het oordeel van het hof dat de verdachte de aangeefster ‘door andere feitelijkheden heeft gedwongen’ tot het ondergaan van handelingen die bestonden of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
2.2.1 Overeenkomstig de tenlastelegging is bewezenverklaard dat: “primair hij op 22 april 2016 te [plaats], door andere feitelijkheden [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], immers heeft hij, verdachte,
- de borsten van die [slachtoffer] aangeraakt en gemasseerd en
- (plotseling) een trillend voorwerp in de vagina van die [slachtoffer] gebracht, en
- (plotseling) zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- (plotseling) zijn, verdachtes, tong in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
- (plotseling) zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en (daarbij) op en neer gaande bewegingen gemaakt, en bestaande die andere feitelijkheden hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] bij zich op de slaapkamer heeft ontboden en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze haar kleding uit moest trekken en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze op haar rug moest gaan liggen en
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd dat ze haar benen wijd moest doen en
- misbruik/gebruik heeft gemaakt van het fysieke en geestelijke overwicht dat hij, verdachte (als vader en als volwassene), had over die [slachtoffer] wetende dat die [slachtoffer] verstandelijk beperkt is, en aldus voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan.”
2.2.2 Het hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer het volgende overwogen: “Bewijs Het hof neemt de in het vonnis van de rechtbank van 24 juli 2019 opgenomen bewijsmiddelen over en verenigt zich met de daarop gebaseerde feitenvaststelling van de rechtbank: “Op 26 april 2016 is [slachtoffer] verhoord in een kindvriendelijke studio. Verbalisant [verbalisant] heeft het verhoor vanuit de regiekamer kunnen horen en zien. Hij heeft hierover, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard: [slachtoffer] verklaarde dat haar vader, [verdachte], op vrijdagavond ([slachtoffer] noemt geen datum, maar omschrijft 22 april 2016), in zijn woning in [plaats] seksuele handelingen bij haar heeft gepleegd. De audiovisuele opname van het studioverhoor is schriftelijk uitgewerkt. In de schriftelijke uitwerking is te lezen dat [slachtoffer], zakelijk weergegeven, als volgt heeft verklaard: Het is op vrijdag gebeurd. Toen ik helemaal aangekleed was zei papa: ‘[slachtoffer] kom je?’ Ik ging bij papa op het bed zitten en zag uit mijn ooghoek dat hij porno op zijn laptop zat te kijken. Hij zei op een gegeven moment: ‘Nou moet ik je een massage geven. Kleed je maar uit. Je onderbroek ook.’ Toen zei hij: ‘Ga maar liggen op je buik.’ Ik was helemaal naakt. Papa ging mij masseren met olie. Opeens pakte hij iets uit zijn nachtkastje, zo’n ding wat je in je vagina doet. Ik moest mij omdraaien. Hij masseerde mij met olie en raakte mijn borsten en vagina aan. Ook begon hij dat trillende voorwerp in mijn vagina te stoppen. Daarna begon hij met zijn handen aan mijn geslachtsdeel te voelen en met zijn vingers in mijn geslachtsdeel. Ik moest op een gegeven moment mijn benen wijd doen en toen begon hij weer dat ding in mijn vagina te stoppen. Daarna begon hij zijn penis in mijn vagina te stoppen. Dat deed hij een paar keer. Hij ging ook aan mijn vagina likken. Ik denk dat hij eerst aan het masseren was en met dat ding. En daarna ging hij likken en later met zijn penis in mijn vagina. Ik zei au en toen stopte hij denk ik. Daarna moest ik douchen van papa. Ik heb een schone onderbroek met oranje en figuurtjes erop aangedaan. Verdachte heeft bij de politie verklaard, zakelijk weergegeven: Ik woon in [plaats]. Ik heb kinderen met mijn ex, [betrokkene 1], [betrokkene 2] en [slachtoffer]. De meisjes zijn beperkt. (...)”
Aan het voorgaande voegt het hof nog toe: In de schriftelijke uitwerking van de audiovisuele opname van het studioverhoor van 26 april is te lezen dat [slachtoffer], zakelijk weergegeven, als volgt heeft verklaard: Hij ging eerst op m’n rug masseren en hij zei vind je het lekker en zo. Ik kan daar niet echt antwoord op geven omdat ik diep van binnen gewoon echt tranen had, want je kan daar niet meer iets doen, dus ik vind het heel moeilijk om nee te zeggen. Ik vind het heel moeilijk, als ik in zo’n situatie zit vind ik het heel moeilijk om stop te zeggen. En ik doe elke maandag een cursus om beter uit zulke situaties te komen. Ik vind het heel moeilijk om stop te zeggen. En ik leer meer steeds wel maar op dat moment weet je niet wat je moet zeggen. Later zei ik tegen papa, ik vind het gewoon niet normaal wat je hebt gedaan. Hij zei, maar dat is gewoon normaal, [slachtoffer], wil je dit geheim blijven, ik wil dat er niemand het weet, want anders kom ik in de gevangenis en dat wil ik niet, en als je het vertelt dan ga ik weg uit [plaats], dan zie je me nooit meer. Toen hij met de penis in me ging moest ik m’n benen naar hoog. Hij zei wil je effe je benen wijd doen. Toen heb ik benen wijd gedaan. Ik was op dat moment, toen het op dat moment gebeurde, wist ik niet wat ik moest doen. Ik was, ik had een zwart voor m’n ogen. (...)
Overweging met betrekking tot het bewijs Standpunt van de raadsman (...) De raadsman heeft specifiek ter zake van het primair tenlastegelegde voorts aangevoerd dat op grond van de bewijsmiddelen ‘het door andere feitelijkheden dwingen’, zoals neergelegd in artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht, niet bewezen kan worden verklaard. Het enkele feit dat verdachte de vader van [slachtoffer] is en dat zij een beperking heeft, is onvoldoende om dwang te kunnen aannemen.
Oordeel van het hof (...) Door andere feitelijkheden dwingen Om tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde, verkrachting, te komen, moet worden vastgesteld dat de verdachte door geweld of een andere feitelijkheid of door bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid het slachtoffer heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam. Het hof is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat geen sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld. De vraag resteert dan of sprake is geweest van ‘andere feitelijkheden’ waardoor de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot het ondergaan van de tenlastegelegde seksuele handelingen. Anders dan het standpunt van de raadsman, acht het hof de tenlastegelegde dwang wel bewezen. Er is weliswaar geen sprake van geweld, maar uit het dossier blijkt wel van andere feitelijkheden die ertoe hebben geleid dat [slachtoffer] niet in staat was zich te weren tegen het handelen van de verdachte. [slachtoffer] was de dochter van verdachte en bevond zich in die hoedanigheid al in een zekere afhankelijkheidsverhouding ten opzichte van hem, als kind ten opzichte van haar vader en (mede-)opvoeder waarbij ook loyaliteitskwesties een grote rol spelen. Zij was ten tijde van het delict minderjarig (16 jaar) en daarnaast verstandelijk beperkt. Verdachte (destijds 61 jaar) wist, zoals hij bij de politie heeft verklaard, dat [slachtoffer] ‘beperkt’ was. Ook was hij ervan op de hoogte dat [slachtoffer] therapie volgde vanwege hechtingsproblematiek. De kwetsbaarheid van [slachtoffer] kwam, blijkens de verklaring van [slachtoffer], duidelijk naar voren ten tijde van de tenlastegelegde handelingen. [slachtoffer] heeft immers verklaard dat het haar zwart voor de ogen werd, dat zij niet goed wist wat zij moest doen en dat zij het heel moeilijk vond om ‘stop’ tegen haar vader te zeggen. De door verdachte gebruikte woorden, vlak na de tenlastegelegde handelingen, te weten dat ‘als je het vertelt dan ga ik weg uit [plaats], dan zie je me nooit meer’, duiden er naar het oordeel van het hof op dat door verdachte op de kwetsbaarheid van [slachtoffer] werd ingespeeld. Verder neemt het hof in ogenschouw dat [slachtoffer] zich de desbetreffende avond bij verdachte thuis bevond en bij hem zou logeren. Zij stond derhalve onder zijn toezicht en verantwoordelijkheid. Ook omdat [slachtoffer] van verdachte, dan wel van anderen, afhankelijk was voor vervoer, kon zij zich niet makkelijk aan de situatie onttrekken. Uit dit alles blijkt naar het oordeel van het hof dat sprake was van een uit omstandigheden voortvloeiend overwicht, dat dwang impliceert.”
2.3.1 De volgende wettelijke bepalingen zijn van belang.
- Artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr): “Hij die door geweld of een andere feitelijkheid of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid iemand dwingt tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, wordt als schuldig aan verkrachting gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twaalf jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
- Artikel 248 lid 2 Sr: “De in de artikelen 240b, 242 tot en met 247 en 248a tot en met 248f bepaalde gevangenisstraffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, een kind over wie hij het gezag uitoefent, een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, zijn pupil, een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige of zijn minderjarige bediende of ondergeschikte.”
2.3.2 De tenlastelegging is toegesneden op artikel 242 Sr in verbinding met artikel 248 lid 2 Sr. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘door andere feitelijkheden heeft gedwongen’ zijn gebruikt in de betekenis die die woorden hebben in artikel 242 Sr.
2.4 Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat van door een ‘feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam’ van het slachtoffer als bedoeld in artikel 242 Sr slechts sprake kan zijn als de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn/haar wil heeft ondergaan. Van door een feitelijkheid dwingen als hiervoor bedoeld kan sprake zijn als de verdachte opzettelijk een zodanige psychische druk heeft uitgeoefend of het slachtoffer in een zodanige afhankelijkheidssituatie heeft gebracht dat het slachtoffer zich daardoor naar redelijke verwachting niet tegen die handelingen heeft kunnen verzetten, of dat de verdachte het slachtoffer heeft gebracht in een zodanige door hem veroorzaakte (bedreigende) situatie dat het slachtoffer zich naar redelijke verwachting niet aan die handelingen heeft kunnen onttrekken. Of die dwang zich heeft voorgedaan, laat zich niet in het algemeen beantwoorden, maar hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. (Vgl. HR 27 augustus 2013, ECLI:NL:HR:2013:494.)
2.5 Het hof heeft vastgesteld dat de 61-jarige verdachte in zijn woning zijn 16-jarige dochter [slachtoffer] heeft ontboden in zijn slaapkamer, dat zij bij hem op bed ging zitten en zag dat hij porno op zijn laptop zat te kijken, dat zij zich van hem moest uitkleden en op haar buik moest gaan liggen, dat hij haar rug masseerde en dat zij op haar rug moest gaan liggen, haar benen wijd moest doen, waarna de verdachte de in de bewezenverklaring genoemde seksuele handelingen bij haar heeft verricht. Het hof heeft verder vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de bewezenverklaarde handelingen wist dat [slachtoffer] verstandelijk beperkt was en therapie volgde in verband met hechtingsproblematiek. Ook heeft het hof overwogen dat [slachtoffer] zich als minderjarige en kwetsbare dochter van de verdachte bevond in een zekere afhankelijkheidsverhouding ten opzichte van hem en dat daarbij ook loyaliteitskwesties een grote rol spelen. Verder heeft het hof overwogen dat [slachtoffer] – die bij de verdachte zou logeren – afhankelijk was van de verdachte of van anderen voor vervoer, waardoor zij zich niet gemakkelijk aan de situatie kon onttrekken. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat sprake was van een overwicht van de verdachte op [slachtoffer] en dat de verdachte [slachtoffer] ‘door andere feitelijkheden heeft gedwongen’ tot het ondergaan van seksuele handelingen zoals bedoeld in artikel 242 Sr, getuigt in het licht van wat onder 2.4 is overwogen niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.6 Het cassatiemiddel faalt.
3 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 juni 2022.