ECLI:NL:HR:2022:347
Arrest
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 21/00875
Datum 11 maart 2022
BESCHIKKING
In de zaak van
STICHTING MUSIC#METOO,gevestigd te Amsterdam,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: SMMT,
advocaat: N.C. van Steijn,
tegen
1. WARNER MUSIC BENELUX B.V.,gevestigd te Hilversum,
hierna: Warner,
3. [verweerder 3] ,wonende te [woonplaats] ,
verweerder 2 en 3 hierna ook gezamenlijk: [verweerder 2 en 3] ,
7. [verweerder 7] ,wonende te [woonplaats] ,
verweerders 4 tot en met 7 hierna ook gezamenlijk: [verweerders 4 t/m 7] ,
VERWEERDERS in cassatie,
hierna gezamenlijk: Warner c.s.,
advocaat: R.L.M.M. Tan.
de beschikking in de zaak C/16/493511 / HL RK 19-99 van de rechtbank Midden-Nederland van 22 januari 2020;
de beschikking in de zaken 200.276.348/01, 200.282.276/01 en 200.282.278/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 december 2020.
SMMT heeft tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Warner c.s. hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van SMMT heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) SMMT is een stichting die volgens haar statuten ten doel heeft om slachtoffers van belediging, discriminatie, seksualisering en seksueel misbruik een stem te geven, om dit ongewenste gedrag binnen onder meer de muziekbranche tegen te gaan en voorts al hetgeen te doen dat daartoe bevorderlijk kan zijn. (ii) Warner is een platenmaatschappij die werkt voor en met grote nationale en internationale artiesten. (iii) [verweerder 2] , [verweerder 3] en [verweerder 6] zijn artiesten. (iv) [verweerder 4] , [verweerder 5] en [verweerder 7] zijn indirect bestuurders van een artiestenmanagementbedrijf.
2.2 SMMT heeft de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten. SMMT heeft daaraan ten grondslag gelegd dat zij bewijs wil verzamelen met het oog op een procedure tegen Warner, op basis van haar standpunt dat Warner onrechtmatig handelt door niet op te treden tegen wangedrag van aan haar verbonden artiesten. De rechtbank heeft Warner als belanghebbende opgeroepen. Warner is niet verschenen. De rechtbank heeft het verzoek van SMMT toegewezen.
2.3 Warner, [verweerder 2 en 3] en [verweerders 4 t/m 7] hebben hoger beroep ingesteld. Het hof
3 Beoordeling van het middel
3.1.1 Onderdeel 5 van het middel bevat onder meer de klacht dat het hof aan de hand van het per 1 januari 2020 gewijzigde art. 3:305a BW heeft getoetst of SMMT belang heeft bij een voorlopig getuigenverhoor, terwijl het inleidend verzoek van SMMT in december 2019 is ingediend. Onderdeel 6 klaagt onder meer dat het hof ten onrechte niet slechts summier of marginaal heeft getoetst aan de in art. 3:305a BW gestelde voorwaarden. De Hoge Raad behandelt deze klachten gezamenlijk.
3.1.2 Het hof heeft terecht tot uitgangspunt genomen dat volgens vaste rechtspraak een verzoek tot het gelasten van een voorlopig getuigenverhoor dat voor het overige aan de eisen voor toewijzing voldoet, kan worden afgewezen indien de verzoeker bij toewijzing daarvan onvoldoende belang heeft (art. 3:303 BW).
3.1.3 SMMT heeft verzocht een voorlopig getuigenverhoor te gelasten omdat zij overweegt een vordering bij de burgerlijke rechter in te stellen. Bij de beoordeling van dat verzoek ligt de toewijsbaarheid van de in het verzoekschrift aangeduide vordering in de hoofdzaak niet ter beoordeling voor.
3.1.4 De vraag of SMMT onvoldoende belang heeft bij toewijzing van haar verzoek heeft het hof terecht beoordeeld met behulp van de vereisten van art. 3:305a BW zoals dit luidt sinds 1 januari 2020. In dit geval is op de voet van de art. 68a en 119a lid 1 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek art. 3:305a BW zoals dit luidt sinds 1 januari 2020 van toepassing, aangezien tot aan die datum geen hoofdzaak is ingesteld en er geen aanwijzing is dat de rechtsvordering in de hoofdzaak (uitsluitend) betrekking heeft op een gebeurtenis of gebeurtenissen die hebben plaatsgevonden voor 15 november 2016 (zie art. 119a lid 2 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek).
3.1.5 Uit rov. 4.25-4.29 blijkt dat het hof heeft geoordeeld dat SMMT op wezenlijke onderdelen niet voldoet aan die vereisten en dat daarom voldoende belang ontbreekt. Gelet op het voorgaande geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting.
3.1.6 Uit het bovenstaande volgt dat de onderdelen 5 en 6 falen.
3.2 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
- verwerpt het beroep;
- veroordeelt SMMT in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Warner, [verweerder 2 en 3] en [verweerders 4 t/m 7] begroot op € 913,07 aan verschotten en € 1.800,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien SMMT deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Deze beschikking is gegeven door de president G. de Groot als voorzitter en de raadsheren F.J.P. Lock, S.J. Schaafsma, F.R. Salomons en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 11 maart 2022.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 8 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10177.
Zie o.a. HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250, rov. 4.2.3.
Zie o.a. HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3250, rov. 4.2.2.
Kamerstukken II 2018/19, 34608, nr. 13, p. 2.