ECLI:NL:HR:2021:859
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/04179
Datum 11 juni 2021
ARREST
In de zaak van
[verzoekster],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: verzoekster,
advocaat: K. Aantjes,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER tot cassatie,
hierna: [verweerder],
niet verschenen.
het vonnis in de zaak C/16/499453 van de rechtbank Midden-Nederland van 3 november 2020;
het arrest in de zaak 200.285.609 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 7 december 2020.
Verzoekster heeft tegen het arrest beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest en een aanvullend cassatierekest zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
[verweerder] heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal G.R.B. van Peursem strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van verzoekster heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) Verzoekster heeft vier schulden voor een totaalbedrag van € 23.571,99, waaronder een schuld aan [verweerder] van € 22.267,18. (ii) [verweerder] is als enige schuldeiser niet akkoord gegaan met een door verzoekster aangeboden schuldregeling.
2.2 In dit geding verzoekt verzoekster primair om [verweerder] op de voet van art. 287a lid 1 Fw te bevelen in te stemmen met de door haar aangeboden schuldregeling en subsidiair de schuldsaneringsregeling op haar van toepassing te verklaren.
2.3 De rechtbank heeft het primaire verzoek afgewezen en overwogen dat op het subsidiaire verzoek bij afzonderlijk vonnis wordt beslist.
2.4 Verzoekster heeft hoger beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar primaire verzoek. In haar beroepschrift heeft zij vermeld dat zij haar subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling niet zal intrekken en dat zij de rechtbank heeft verzocht de behandeling van dit verzoek aan te houden.
2.5 Het hof
“3.5 Het hof is van oordeel dat [verzoekster] op grond van de uitspraak van de Hoge Raad van 14 december 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BY0966) en de latere door dit hof en andere hoven gewezen (en gepubliceerde) arresten niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 287a Fw. Het indienen van een zelfstandig hoger beroep van de afwijzing van een verzoek als bedoeld in artikel 287a Fw is pas mogelijk bij afwijzing of intrekking van het WSNP-verzoek. Indien en zolang nog niet is beslist op het (gehandhaafde) verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, staat de mogelijkheid van zelfstandig hoger beroep niet open. Als in deze situatie wel hoger beroep mogelijk zou zijn, kan men tot en met de Hoge Raad (en mogelijk verder in geval van vernietiging en verwijzing door de Hoge Raad) doorprocederen over een (afgewezen) gedwongen schuldregeling. Het onwenselijke gevolg daarvan is dat als het hoger beroep niet slaagt, het WSNP-verzoek pas na lange tijd kan worden behandeld. De gegevens in het verzoekschrift als bedoeld in artikel 285 Fw (schuldenlijst, inkomenssituatie etc.) zijn dan mogelijk verouderd. Gelet op de parlementaire geschiedenis wil de wetgever dat voorkomen. In geen van de door [verzoekster] (…) aangevoerde gronden ziet het hof aanleiding af te wijken van deze keuze van de wetgever om de schuldenaar geen recht van hoger beroep toe te kennen tegen het vonnis waarbij de gedwongen schuldregeling is afgewezen en waarbij de schuldenaar het WSNP-verzoek in eerste aanleg heeft gehandhaafd. Het hof merkt daarbij op dat het Nederlandse (burgerlijk) recht geen (fundamentele) aanspraak op een beslissing in twee feitelijke instanties kent. Een dergelijke aanspraak kan evenmin worden ontleend aan het EVRM. (…).” (voetnoten weggelaten)
3 Beoordeling van het middel
3.1 Onderdeel I van het middel klaagt op diverse gronden dat het hof ten onrechte heeft geoordeeld dat hoger beroep van de afwijzing van een verzoek om een bevel tot instemming met een schuldregeling pas mogelijk is bij afwijzing of intrekking van het subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling, zodat het hof verzoekster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Volgens het onderdeel is hoger beroep ook mogelijk in de situatie waarin de rechtbank het primaire verzoek van de schuldenaar om een bevel tot instemming met een schuldregeling afwijst en behandeling van diens subsidiaire verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling aanhoudt.
3.2 In zijn arrest van 14 december 2012
3.3 Op het voorgaande stuit onderdeel I af. Onderdeel II heeft geen zelfstandige betekenis en behoeft dus geen behandeling.
4 Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de president G. de Groot als voorzitter, de vicepresident M.V. Polak en de raadsheren H.M. Wattendorff, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 11 juni 2021.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 7 december 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:10152.
HR 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0966, rov. 3.6.2-3.6.5.
HR 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0966, rov. 3.6.3.
HR 14 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY0966, rov. 3.6.4.
Vgl. Kamerstukken II 2005/06, 29942, nr. 7, p. 87; Kamerstukken II 2004/05, 29942, nr. 4, p. 3.