ECLI:NL:HR:2021:644
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/02608
Datum 23 april 2021
ARREST
in het incident
In de zaak van
1. [eiseres 1] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats],
2. [eiser 2],gevestigd te [woonplaats], Thailand,
EISERS tot cassatie,
hierna: [eisers],
advocaat: J. van der Beek,
tegen
1. RITZENHOFF B.V.,gevestigd te Utrecht,
2. RITZENHOFF AG,gevestigd te Marsberg, Duitsland,
VERWEERSTERS in cassatie,
hierna: Ritzenhoff c.s.,
advocaat: T. van Malssen.
het vonnis in de zaak C/16/483960 / KG ZA 19-459 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Midden-Nederland van 20 augustus 2019;
het arrest en de beslissing in de zaak 200.266.530 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 juni 2020 en 4 augustus 2020.
[eisers] hebben tegen het arrest van 30 juni 2020 van het hof beroep in cassatie ingesteld.
Ritzenhoff c.s. heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend, tevens houdende een incident tot niet-ontvankelijkheid. [eisers] hebben een verweerschrift in het incident tot niet-ontvankelijkheid genomen.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijkheid van eisers tot cassatie in hun cassatieberoep.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 Tussen partijen bestaat een geschil over het antwoord op de vraag of tussen hen een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. [eisers] hebben in dit kort geding vorderingen ingesteld die zijn gegrond op een bevestigende beantwoording van deze vraag.
2.2 De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen toegewezen, uitvoerbaar bij voorraad.
2.3 Ritzenhoff c.s. hebben in hoger beroep een incidentele vordering ingesteld als bedoeld in art. 235 Rv, tot het verbinden van de voorwaarde van zekerheidsstelling aan de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis van de voorzieningenrechter.
2.4 Het hof heeft deze vordering bij incidenteel arrest gedeeltelijk toegewezen.
2.5 [eisers] hebben het hof verzocht om op de voet van art. 401a lid 2 Rv tussentijds cassatieberoep open te stellen van zijn arrest. Dit verzoek heeft het hof afgewezen.
3 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Het arrest van het hof is een tussenarrest nu daarbij niet in het dictum een einde is gemaakt aan enig deel van het in de hoofdzaak gevorderde. Van tussenarresten staat op grond van art. 401a Rv alleen tussentijds cassatieberoep open, voor zover hier van belang, als dat beroep door de rechter is opengesteld op de voet van art. 401a lid 2 Rv – welk geval zich hier niet voordoet (zie hiervoor in 2.5) – of als daarbij een voorlopige voorziening is toegestaan of geweigerd (art. 401a lid 1 Rv). [eisers] betogen dat het arrest van het hof moet worden aangemerkt als een arrest van de laatstgenoemde soort en dat daarvan dus tussentijds cassatieberoep openstaat op grond van art. 401a lid 1 Rv.
3.2 Dit betoog is ongegrond. Hoewel de op de vorderingen als bedoeld in de art. 234, 235 en 351 Rv te geven beslissingen naar hun aard ten hoogste gelden voor de duur van het geding en aldus zijn aan te merken als van voorlopige aard, zijn deze geen voorlopige voorziening (of weigering om die te geven) als bedoeld in de art. 223 en 401a lid 1 Rv.
3.3 [eisers] zijn dus niet-ontvankelijk in hun cassatieberoep.
4 Beslissing
De Hoge Raad:
-
verklaart [eisers] niet-ontvankelijk in hun beroep;
-
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Ritzenhoff c.s. begroot op € 6.968,07 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren G. Snijders, als voorzitter, C.H. Sieburgh en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 23 april 2021.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 30 juni 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:4941.
Vgl. HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA0731, rov. 3.2.