Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

Opheffing legaat (art. 4:123 BW): hoge drempel en strenge motiveringseisen

Arrest

ECLI:NL:HR:2021:196224 december 2021Deze uitspraak is in 5 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

Civiel RechtErfrecht, Insolventierecht

Essentie

De Hoge Raad vernietigt de opheffing van legaten, omdat het oordeel van het hof onvoldoende is gemotiveerd. Toepassing van art. 4:123 BW vereist terughoudendheid, een deugdelijke motivering van de uitzonderlijke omstandigheden, en het betrekken van de bedoeling van de erflater in de beoordeling.

Samenvatting feiten

De erflaters hebben bij testament hun aandeel in een chalet gelegateerd aan hun kleinkinderen (de legatarissen). De zoon van de erflaters, en vader van de legatarissen, is failliet. Er is een vaststellingsovereenkomst gesloten om de levering van het chalet en de betaling van de legitieme portie aan de curator te regelen. De uitvoering van deze overeenkomst stagneert, wat leidt tot een verzoek tot opheffing van de legaten door de met de legaten belaste erfgenaam.

Cassatieberoep door

De legatarissen (de kleinkinderen van de erflaters) hebben beroep in cassatie ingesteld.

Rechtsvraag

Was het gerechtshof gerechtigd de verbintenissen uit de legaten op te heffen op grond van art. 4:123 BW, omdat de afwikkeling van de nalatenschap in een impasse zou zijn geraakt? Meer specifiek, heeft het hof de vereiste terughoudendheid betracht, waren de omstandigheden uitzonderlijk genoeg, was het oordeel begrijpelijk gemotiveerd en is de bedoeling van de erflaters voldoende in acht genomen?

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad oordeelt dat de klachten gegrond zijn. Het hof heeft niet kunnen concluderen dat ongewijzigde instandhouding van de legaten onaanvaardbaar was. De motivering voor de opheffing was onvoldoende en onbegrijpelijk, en het hof heeft ten onrechte niet de bedoeling van de erflaters kenbaar meegewogen. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het hof en verwijst de zaak naar een ander hof voor verdere behandeling.

Rechtsregel

Voor de wijziging of opheffing van een legaat op grond van onvoorziene omstandigheden (art. 4:123 BW) geldt een hoge drempel. De rechter dient terughoudendheid te betrachten en kan deze bevoegdheid slechts in uitzonderlijke omstandigheden toepassen. Bij de beoordeling moet de rechter deugdelijk motiveren waarom aan deze strenge maatstaf is voldaan en tevens kenbaar rekening houden met de bedoeling van de erflater, zoals voorgeschreven in lid 2 van dat artikel.

Belangrijke rechtsoverwegingen

Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof valt af te leiden dat de curator het in rov. 5.3 van de bestreden beschikking genoemde kort geding heeft aangespannen om de medewerking van onder meer [verweerder 1], de legatarissen en [verweerder 3] voor de levering van het chalet te verkrijgen, dat [verweerder 1] de daartoe opgestelde volmacht op de dag voor de mondelinge behandeling bij het hof heeft ondertekend, en dat [verweerder 3], en in diens voetspoor de legatarissen, hebben geweigerd de gepresenteerde volmacht te ondertekenen op de grond dat daarin voorwaarden staan die volgens hen niet zijn overeengekomen. In het licht van deze verklaringen is het oordeel van het hof dat uitsluitend door toedoen van [verweerder 3] en de legatarissen geen uitvoering is, respectievelijk kan worden, gegeven aan de vaststellingsovereenkomst, onvoldoende gemotiveerd, nu het hof geen oordeel heeft gegeven over de stelling van [verweerder 3] en de legatarissen dat in de volmacht voorwaarden staan die niet zijn overeengekomen.

(r.o. 3.1.3)

Het oordeel dat sprake is van een vastgelopen zaak zonder uitzicht dat deze kan worden vlot getrokken, waardoor geen uitvoering gegeven kan worden aan de legaten en de nalatenschappen niet kunnen worden afgewikkeld, is voorts onbegrijpelijk in het licht van de vaststellingen van het hof dat de legatarissen stellen dat zij nakoming wensen, dat de curator een kort geding heeft aangespannen om de daarvoor vereiste medewerking van de diverse betrokkenen af te dwingen, en dat het op grond van de vaststellingsovereenkomst door de legatarissen te betalen bedrag van € 130.000,-- op een derdengeldrekening staat.

(r.o. 3.1.4)

Tot slot heeft het hof er geen blijk van gegeven de bedoeling van erflaters bij de beoordeling van het verzoek tot opheffing van de verbintenissen uit de legaten te hebben betrokken.

(r.o. 3.1.5)

Deze overwegingen zijn cruciaal omdat ze de strenge eisen voor de toepassing van art. 4:123 BW illustreren.

  1. R.o. 3.1.3 benadrukt de motiveringsplicht van de rechter: een oordeel over de schuldvraag in een impasse moet ingaan op de argumenten van alle partijen.
  2. R.o. 3.1.4 maakt duidelijk dat een impasse niet per definitie een 'uitzichtloze' situatie is die opheffing rechtvaardigt, zeker niet als partijen nakoming wensen, het geld klaarstaat en er juridische procedures lopen om nakoming af te dwingen. Het oordeel moet logisch en begrijpelijk zijn.
  3. R.o. 3.1.5 bevestigt dat het meewegen van de bedoeling van de erflater (art. 4:123 lid 2 BW) een essentieel en toetsbaar onderdeel van de rechterlijke beslissing is. Het niet kenbaar betrekken hiervan is een zelfstandige vernietigingsgrond.

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 20/03990

Datum 24 december 2021

BESCHIKKING

In de zaak van

VERZOEKERS tot cassatie,

hierna gezamenlijk: de legatarissen,

advocaat: N.C. van Steijn,

tegen

[verweerder 1],wonende te [woonplaats],

VERWEERDER in cassatie,

hierna: [verweerder 1],

advocaat: J. van Weerden.

Als belanghebbenden zijn aangemerkt:

1. [de executeur] in zijn hoedanigheid van executeur van de

nalatenschap van [erflaatster],wonende te [woonplaats],

hierna: de executeur,

2. [verweerder 3],wonende te [woonplaats], Bulgarije,

hierna: [verweerder 3],

3. Caroline Ada DE WEERDT in haar hoedanigheid van

curator in het faillissement van [verweerder 3],kantoorhoudende te Leiden,

hierna: de curator,

VERWEERDERS in cassatie,

niet verschenen.

de beschikking in de zaak C/10/567051 HA RK 19-117 van de rechtbank Rotterdam van 26 september 2019;

de beschikking in de zaak 200.271.673/01 van het gerechtshof Den Haag van 4 september 2020, geminuteerd op 16 september 2020.

De legatarissen hebben tegen de beschikking van het hof beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

[verweerder 1] heeft verzocht het beroep te verwerpen.

De executeur, [verweerder 3] en de curator hebben geen verweerschrift ingediend.

De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.

De advocaat van [verweerder 1] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) [verweerder 1] en [verweerder 3] zijn de twee kinderen die zijn geboren uit het huwelijk van hun ouders (hierna ook de erflaters). De legatarissen zijn de kinderen van [verweerder 3]. (ii) De vader van [verweerder 1] en [verweerder 3] is in 2014 overleden. In zijn testament heeft hij zijn echtgenote en [verweerder 3] ieder voor 1/1000ste deel tot erfgenaam benoemd en [verweerder 1] voor 998/1000ste deel. Voorts heeft hij zijn helft van een chalet in Zwitserland (hierna: het chalet) aan de legatarissen gelegateerd. De nalatenschap van de vader is niet afgewikkeld. (iii) [verweerder 3] is in 2016 in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator in die hoedanigheid. (iv) De moeder van [verweerder 1] en [verweerder 3] is in 2017 overleden. In haar testament heeft zij [verweerder 1] tot enig erfgenaam benoemd, [verweerder 3] en zijn afstammelingen uitgesloten als erfgenamen van haar nalatenschap, en haar aandeel in het chalet aan de legatarissen gelegateerd. (v) De curator heeft namens [verweerder 3] de legitieme portie in de nalatenschap van erflaatster opgeëist. (vi) Tussen [verweerder 1], de curator, de executeur, de legatarissen en [verweerder 3] is een in 2018 ondertekende vaststellingsovereenkomst gesloten (waarin [verweerder 1] is aangeduid als [naam]). In deze overeenkomst is het volgende opgenomen:

“10. De afgifte van de legaten c.q. de levering van het chalet zal plaatsvinden ten overstaan van een door [de legatarissen] aan te wijzen notaris. Deze levering dient uiterlijk binnen drie maanden na afgifte door [naam] en de executeur van na te noemen volmacht/ondertekening van deze overeenkomst plaats te vinden (...). (…)

12. De [legatarissen] dienen direct na het ondertekenen van deze overeenkomst zorg te dragen voor de financiering van de legitieme portie van [verweerder 3] in de nalatenschap van moeder van € 130.000,00. (…) Het bedrag van € 130.000,00 zal ter gelegenheid van de levering, door de notaris worden overgemaakt op de faillissementsrekening van de curator. (...)”

2.2 In dit geding verzoekt [verweerder 1] de verbintenissen uit de legaten met betrekking tot het chalet op te heffen, althans te wijzigen, en voorwaardelijk, indien dit verzoek wordt toegewezen, de legatarissen op straffe van een dwangsom te verbieden het gebruik en het beheer van het chalet voort te zetten en te gebieden het chalet van alle verhuurwebsites af te halen.

2.3 De rechtbank heeft het verzoek afgewezen.

2.4 Het hof[1]heeft bij mondeling gedane uitspraak de beschikking van de rechtbank vernietigd en de verbintenissen uit de legaten van erflaters met betrekking tot het chalet opgeheven. Verder heeft het hof de legatarissen op straffe van een dwangsom verboden om het gebruik en het beheer van het chalet voort te zetten en hen veroordeeld het chalet van alle verhuurwebsites af te halen. In de schriftelijke vastlegging van zijn uitspraak heeft het hof, voor zover van belang, het volgende overwogen:

“3.17 Tijdens de mondelinge behandeling bij het hof heeft de curator bevestigd dat het bedrag van € 130.000,- op de derdengeldrekening van [de advocaat van de legatarissen] staat.

(…)

5.3 De curator heeft ter zitting bij het hof te kennen gegeven, samengevat, dat zij een kort geding heeft aangespannen (…), omdat het chalet maar niet wordt afgenomen en het onduidelijk blijft waarom de legatarissen en [verweerder 3] weigeren de volmacht die leidt tot de overdracht te tekenen. Het belang van de curator is om duidelijkheid te krijgen in deze zaak. De curator is van mening dat mogelijke oplossingen van de onderhavige zaak liggen in het nakomen van de vaststellingsovereenkomst of het opheffen van de legaten.

(…)

5.6 Uit de stukken en het verhandelde ter zitting bij het hof is gebleken dat alle betrokkenen in juli/augustus 2018 een vaststellingsovereenkomst hebben gesloten en ondertekend teneinde (…) de levering van het chalet in Zwitserland alsmede de betaling van de legitieme portie van € 130.000,- door de legatarissen van [verweerder 3] aan de curator van [verweerder 3] te realiseren. Inmiddels zijn ruim twee jaar verstreken waarin aan deze, naar het oordeel van het hof, eenvoudige vaststellingsovereenkomst geen uitvoering is gegeven door toedoen van de legatarissen en [verweerder 3], terwijl niet gebleken is wat hen belemmert om de volmacht te tekenen waardoor het chalet kan worden overgedragen. Ook ter zitting is het hof gebleken dat de legatarissen en [verweerder 3] niet voornemens zijn om constructief mee te werken aan de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. Naar het oordeel van het hof blokkeren zij al enige jaren de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst. Door hun toedoen is de zaak in een volledige impasse geraakt en kan de nalatenschap van erflaatster niet worden afgewikkeld. (…) Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van het hof sprake van een wijziging van omstandigheden, opgetreden na het overlijden van de erflater. Immers er is sprake van een vastgelopen zaak zonder uitzicht dat deze kan worden vlot getrokken, waardoor geen uitvoering gegeven kan worden aan het legaat en de nalatenschappen niet kunnen worden afgewikkeld. Naar het oordeel van het hof kan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de verbintenissen uit het legaat niet gevergd worden. (…)

(…)

5.9 Gezien het nodeloos traineren van de afwikkeling van de legaten door de legatarissen ziet het hof aanleiding om de legatarissen in de proceskosten van beide instanties te veroordelen (…).”

3 Beoordeling van het middel

3.1.1 Onderdeel 2 van het middel klaagt onder A-C dat het hof van een onjuiste rechtsopvatting is uitgegaan door toepassing te geven aan art. 4:123 BW, nu niet is gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die tot opheffing van de legaten noodzaken, althans dat het hof niet de voorgeschreven terughoudendheid in acht heeft genomen. Het onderdeel wijst erop dat, naar het hof in rov. 5.2 heeft vastgesteld, de legatarissen hebben aangevoerd dat zij nakoming van de vaststellingsovereenkomst wensen, dat het overeengekomen bedrag van € 130.000,-- op de derdenrekening van hun advocaat staat, en dat alleen [verweerder 1] nog moet meewerken. Nakoming van de verbintenissen uit de legaten zoals vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst is nog mogelijk en de curator heeft daartoe, naar het hof in rov. 5.3 heeft vastgesteld, een kort geding aanhangig gemaakt. De door het hof in rov. 5.6 genoemde omstandigheden doen aan de mogelijkheid tot nakoming niet af. Onder die omstandigheden was voor opheffing van de legaten geen plaats, aldus de klacht. Daarnaast klaagt het onderdeel onder D, onder verwijzing naar onder meer het proces-verbaal van de behandeling bij het hof, dat het oordeel dat de legatarissen de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst frustreren onbegrijpelijk is. Onderdeel 3 klaagt dat het hof in strijd met art. 4:123 lid 2 BW heeft verzuimd rekening te houden met de bedoeling van erflaters dat het chalet naar de kleinkinderen zou gaan, althans in de familie te houden.

3.1.2 Art. 4:123 BW bepaalt in lid 1 dat de rechter op verzoek van de legataris of van hem die met het legaat belast is, de verbintenissen uit een legaat kan wijzigen of geheel of gedeeltelijk opheffen op grond van na het overlijden van de erflater ingetreden omstandigheden welke van dien aard zijn, dat de andere partij naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ongewijzigde instandhouding van die verbintenissen niet mag verwachten. Lid 2 bepaalt dat de rechter bij een wijziging of opheffing zoveel mogelijk de bedoeling van de erflater in acht dient te nemen. De regeling vormt de erfrechtelijke pendant van art. 6:258 BW. In de aard van de geformuleerde bevoegdheid ligt besloten dat zij slechts in uitzonderlijke omstandigheden zal kunnen worden toegepast.[2]

3.1.3 Uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij het hof valt af te leiden dat de curator het in rov. 5.3 van de bestreden beschikking genoemde kort geding heeft aangespannen om de medewerking van onder meer [verweerder 1], de legatarissen en [verweerder 3] voor de levering van het chalet te verkrijgen, dat [verweerder 1] de daartoe opgestelde volmacht op de dag voor de mondelinge behandeling bij het hof heeft ondertekend, en dat [verweerder 3], en in diens voetspoor de legatarissen, hebben geweigerd de gepresenteerde volmacht te ondertekenen op de grond dat daarin voorwaarden staan die volgens hen niet zijn overeengekomen. In het licht van deze verklaringen is het oordeel van het hof dat uitsluitend door toedoen van [verweerder 3] en de legatarissen geen uitvoering is, respectievelijk kan worden, gegeven aan de vaststellingsovereenkomst, onvoldoende gemotiveerd, nu het hof geen oordeel heeft gegeven over de stelling van [verweerder 3] en de legatarissen dat in de volmacht voorwaarden staan die niet zijn overeengekomen.

3.1.4 Het oordeel dat sprake is van een vastgelopen zaak zonder uitzicht dat deze kan worden vlot getrokken, waardoor geen uitvoering gegeven kan worden aan de legaten en de nalatenschappen niet kunnen worden afgewikkeld, is voorts onbegrijpelijk in het licht van de vaststellingen van het hof dat de legatarissen stellen dat zij nakoming wensen, dat de curator een kort geding heeft aangespannen om de daarvoor vereiste medewerking van de diverse betrokkenen af te dwingen, en dat het op grond van de vaststellingsovereenkomst door de legatarissen te betalen bedrag van € 130.000,-- op een derdengeldrekening staat.

3.1.5 Tot slot heeft het hof er geen blijk van gegeven de bedoeling van erflaters bij de beoordeling van het verzoek tot opheffing van de verbintenissen uit de legaten te hebben betrokken.

3.1.6 Gelet op hetgeen hiervoor in 3.1.2-3.1.5 is overwogen, heeft het hof niet tot het oordeel kunnen komen dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid de ongewijzigde instandhouding van de verbintenissen uit de legaten niet gevergd kan worden. De hiervoor in 3.1.1 weergegeven klachten zijn gegrond.

3.2 Onderdeel 5 klaagt onder verwijzing naar onderdeel 2D over de veroordeling van de legatarissen in de proceskosten van beide instanties op de grond dat zij de afwikkeling van de legaten nodeloos hebben getraineerd. Het onderdeel slaagt op de gronden hiervoor in 3.1.3 vermeld.

3.3 Onderdeel 6 slaagt voor zover het klaagt over beslissingen die voortbouwen op de oordelen die blijkens hetgeen hiervoor is overwogen met succes zijn bestreden.

3.4 De overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).

4 Beslissing

De Hoge Raad:

  • vernietigt de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 4 september 2020;

  • verwijst het geding naar het gerechtshof Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing.

Deze beschikking is gegeven door de vicepresident C.A. Streefkerk als voorzitter en de raadsheren T.H. Tanja-van den Broek en G.C. Makkink, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer H.M. Wattendorff op 24 december 2021.

Gerechtshof Den Haag 4 september 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1762.

Parl. Gesch. Inv. Boek 4 BW, p. 2018.


Voetnoten

Gerechtshof Den Haag 4 september 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:1762.

Parl. Gesch. Inv. Boek 4 BW, p. 2018.