Terug naar bibliotheek
Hoge Raad

Ontneming voordeel: 'andere feiten' sinds 2011 voldoende, niet enkel 'soortgelijke'

Arrest

ECLI:NL:HR:2021:150112 oktober 2021Deze uitspraak is in 5 latere zaken aangehaald

Essentie

De Hoge Raad stelt vast dat voor feiten gepleegd na 1 juli 2011, wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen uit 'andere strafbare feiten'. Het vereiste van 'soortgelijke feiten' geldt niet meer. Het oordeel dat voordeel voortkwam uit diefstal, niet witwassen, was niet onbegrijpelijk.

Samenvatting feiten

De betrokkene is veroordeeld voor diefstal en witwassen van elektrisch gereedschap in juni/juli 2018. Een ontnemingsvordering is gebaseerd op de verkoop van een grote hoeveelheid nieuw elektrisch gereedschap aan de winkel 'Used Products' in een ruimere periode (2017-2018), waarmee hij in totaal € 5.420,- heeft verdiend. Het hof heeft dit bedrag vastgesteld als wederrechtelijk verkregen voordeel uit de bewezenverklaarde feiten en andere strafbare feiten.

Cassatieberoep door

Het cassatieberoep is ingesteld door de betrokkene.

Rechtsvraag

De centrale vragen zijn of het hof voor de ontneming van voordeel uit andere feiten ten onrechte niet heeft vastgesteld dat dit 'soortgelijke' feiten waren, conform de oude wettekst van art. 36e Sr. Daarnaast wordt de vraag opgeworpen of het hof heeft miskend dat het bezit van voorwerpen uit witwassen niet automatisch betekent dat er sprake is van wederrechtelijk verkregen voordeel uit dat witwassen zelf.

Uitspraak Hoge Raad

De Hoge Raad verwerpt het beroep. Omdat de feiten na 1 juli 2011 zijn gepleegd, is de verruimde ontnemingswetgeving van toepassing, waardoor voordeel uit 'andere strafbare feiten' (en niet enkel 'soortgelijke') ontnomen mag worden. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het hof niet heeft geoordeeld dat het voordeel uit witwassen is verkregen, maar uit de onderliggende eigen misdrijven (diefstallen) die de goederen opleverden. De klachten falen.

Rechtsregel

De toepasselijkheid van de verruimde ontnemingsregeling van artikel 36e lid 2 Sr, die de ontneming van voordeel uit 'andere strafbare feiten' mogelijk maakt, wordt bepaald door de pleegdatum van het feit waarvoor de veroordeling is uitgesproken. Indien dit feit is begaan op of na 1 juli 2011, geldt de nieuwe, ruimere regeling en is de eis dat de andere feiten 'soortgelijk' moeten zijn, niet langer van toepassing.

Belangrijke rechtsoverwegingen

Voor de beantwoording van de vraag of artikel 36e leden 1 en 2 Sr van toepassing is zoals dat luidt sinds 1 juli 2011, is beslissend of het bewezenverklaarde feit is begaan op of na 1 juli 2011. In aanmerking genomen dat in deze zaak de bewezenverklaarde feiten zijn begaan na 1 juli 2011, is artikel 36e leden 1 en 2 Sr van toepassing zoals dat luidt sinds 1 juli 2011 en mag de opgelegde ontnemingsmaatregel mede betrekking hebben op “andere” strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Dat brengt in deze zaak met zich dat ook als zou moeten worden aangenomen dat de door het hof bij de oplegging van de ontnemingsmaatregel in aanmerking genomen feiten niet als “soortgelijk” aan de bewezenverklaarde feiten kunnen worden aangemerkt, het hof die feiten als “andere” strafbare feiten bij die oplegging heeft mogen betrekken. De klacht faalt daarom.

(r.o. 2.4.3)

Op grond hiervan heeft het hof – niet onbegrijpelijk – geoordeeld dat de betrokkene niet alleen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de bewezenverklaarde feiten, waaronder de diefstal van voorwerpen die nadien door hem zijn verkocht aan “Used Products”, maar ook uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan. Uit de vaststellingen van het hof volgt dat de andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan, betrekking hebben op eigen misdrijven van de betrokkene die hebben geleid tot de verkrijging van de voorwerpen die hij vervolgens aan “Used Products” heeft verkocht. Het hof heeft dus, anders dan het cassatiemiddel tot uitgangspunt neemt, niet geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van eenvoudig witwassen. De klacht faalt dan ook.

(r.o. 2.5.3)

Deze overwegingen zijn belangrijk voor studenten. R.o. 2.4.3 verduidelijkt de toepassing van het overgangsrecht van de verruimde ontnemingswetgeving: de pleegdatum van het veroordelingsfeit is doorslaggevend voor de vraag of voordeel uit 'andere' (niet per se 'soortgelijke') feiten kan worden ontnomen. R.o. 2.5.3 maakt een cruciaal onderscheid: voordeel wordt ontnomen uit het misdrijf dat de goederen opleverde (het gronddelict, zoals diefstal), niet uit het daaropvolgende witwassen van diezelfde goederen door de dader zelf. Dit voorkomt dubbeltelling en verheldert waar het voordeel juridisch aan wordt toegerekend.

Arrest inhoud

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 20/01911 P Datum 12 oktober 2021

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 12 juni 2020, nummer 20-000679-19, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste

van

[betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974, hierna: de betrokkene.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft N. van Schaik, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1 Het cassatiemiddel komt met meerdere klachten op tegen het oordeel van het hof dat de betrokkene voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan.

2.2 In de strafzaak die met deze ontnemingsprocedure samenhangt, is ten laste van de betrokkene bewezenverklaard dat: “1. hij op tijdstippen in de periode van 2 juni 2018 tot en met 6 juli 2018 te Boxmeer, Heesch, ’s-Hertogenbosch en Rosmalen

  • vijf boormachines,
  • twee accu’s (pagina 37), en
  • een acculader (pagina 37), die telkens aan een ander dan aan hem, verdachte, toebehoorde(n), te weten aan Gamma, Karwei of Praxis, heeft weggenomen met het oogmerk om die zich wederrechtelijk toe te eigenen.

2. op tijdstippen in de periode van 2 juni 2018 tot en met 6 juli 2018 in Nederland telkens voorwerpen, te weten

  • vijf boormachines,
  • twee accu’s, en
  • een acculader heeft verworven en voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, telkens wist dat dit/die voorwerp(en) onmiddellijk afkomstig was/waren uit enig eigen misdrijf.”

2.3.1 Het hof heeft, door het vonnis van de rechtbank te bevestigen, het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 5.420. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg, waarin het mondeling vonnis is aangetekend, houdt onder meer het volgende in: “De politierechter deelt mondeling mede de korte inhoud van: Een dossier van de politie-eenheid Oost-Brabant/District ’s-Hertogenbosch/Basisteam ‘s-Hertogenbosch, met registratienummer PL2100-2018141816, afgesloten d.d. 25 juli 2018, aantal doorgenummerde bladzijden: 301. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden. Dit dossier houdt, zakelijk weergegeven, onder meer het volgende in: Het relaas van verbalisant [verbalisant 1] (blz. 56): Op 11 juli 2018 omstreeks 12:30 uur kreeg ik het verzoek te gaan naar de winkel Used Products, gevestigd op de Kruisstraat 30 te Oss. Aldaar zouden verschillende stukken elektrisch handgereedschap van het merk Bosch en Makita aangeboden zijn. Het verzoek van de hulp officier van justitie was om goederen zoals beschreven op de door hem verstrekte lijst ter waarheidsvinding in beslag te nemen. Op 11 juli 2018 omstreeks 13:05 uur ben ik samen met mijn collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3], ter plaatse gegaan Kruisstraat 30 in Oss. Aan de bedrijfsleider genaamd [betrokkene 1] heb ik onze komst medegedeeld. Ik zag achterin de winkel verschillende vitrines met elektrisch handgereedschap staan. [betrokkene 1] heeft de vitrines voor ons geopend. Na controle bleek dat verschillende stuks gereedschap dat in de vitrines lag van het merk Bosch en Makita op de lijst ter inbeslagname stonden. Deze goederen zijn door ons inbeslaggenomen. Door de bedrijfsleider [betrokkene 1] werd een uitdraai gemaakt van het opkoopregister. Op deze lijsten is te zien dat het elektrisch handgereedschap aan de winkel werd aangeboden door [betrokkene] (de politierechter leest: [betrokkene]), geboren op [geboortedatum] 1097 (de politierechter leest: 1974), legitimatienummer [001]. Op 20-06-2018 heeft [betrokkene] 4 nieuwe boormachines en 1 nieuwe multitool aangeboden. Op 21-06-2018 heeft [betrokkene] 2 nieuwe accuboormachines ingeleverd. Op 28-06-2018 heeft [betrokkene] 6 nieuwe accuboormachines, 2 nieuwe afstandsmeters, 1 nieuwe multitool en 1 nieuwe digitale detector ingeleverd. Op 06-07-2018 heeft [betrokkene] 6 nieuwe accuboormachines ingeleverd. De winkel Used Product heeft alle goederen gekocht. Het relaas van verbalisant [verbalisant 4] (blz. 48): Ik was belast met het onderzoek rondom verdachte [betrokkene], welke verdacht werd van diefstal elektrisch gereedschap van onder ander accuboormachines met oplader en accu’s van het merk Makita uit bouwmarkten. Uit onderzoek bleek dat soortgelijk gereedschap van Makita werd aangeboden op de internet site van Used Products. Via opvragen van het opkoopregister van Used Products op naam van verdachte [betrokkene] van [geboortedatum] 1974 zag ik dat hij vanaf 16 augustus 2017 tot en met 6 juli jl., met grote regelmaat meerdere nieuwe elektrische gereedschappen verkocht aan Used Products. In de eerste maanden verkocht hij in Arnhem, Oss, Eindhoven en Den Bosch, waarna hij vanaf 7 april 2018 alleen nog maar in Oss aan Used Products verkocht. In totaal heeft hij voor een bedrag van € 5420,00 aan hen verkocht. (...) Aantekening van het mondeling vonnis (...) Gebezigde bewijsmiddelen en andere gronden voor de bewezenverklaring. De inhoud van het procesdossier, voor zover hiervoor (...) is weergegeven. De beoordeling. Bij vonnis van de politierechter van 21 februari 2019 onder bovengenoemd parketnummer is veroordeelde onder meer veroordeeld ter zake “Eenvoudig witwassen, meermalen gepleegd”, gepleegd in de periode 2 juni 2018 tot en met 6 juli 2018. Ingevolge het bepaalde in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden onderzocht of, en zo ja in hoeverre, de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel - waaronder begrepen de besparing van kosten - heeft verkregen door middel van of uit de baten van het bewezenverklaarde feit, dan wel van soortgelijke feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel De politierechter ontleent aan de inhoud van voormelde bewijsmiddelen het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten alsook uit soortgelijke feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft genoten en dat dit voordeel voor veroordeelde moet worden geschat op € 5420,00.”

2.3.2 Verder heeft het hof het volgende overwogen: “Het hof verenigt zich met het vonnis en met de redengeving waarop dit berust. Standpunten verdediging Niet ter discussie staat dat betrokkene door hem gestolen goederen ten verkoop heeft aangeboden bij ‘Used Products’. De raadsman heeft echter aangevoerd dat de lijst met goederen waarvan het totale aankoopbedrag € 5.420,- bedraagt (bijlage 6 van het politiedossier, p. 49 en 50), op welk bedrag de vordering tot ontneming is gebaseerd, niet kan worden geverifieerd aan de hand van onderliggende stukken, aangezien door de betrokkene ondertekende aankoopfacturen ontbreken. Het hof overweegt als volgt. Bedoelde lijst bevat een overzicht uit het opkoopregister van de winkel ‘Used Products’ met de van de betrokkene aangekochte goederen in de periode van 14 juni 2016 tot en met 6 juli 2018. Anders dan de naam van deze winkel doet vermoeden, gaat het blijkens de omschrijving van die goederen op bijgevoegde stukken nagenoeg alleen om (gloed)nieuwe in plaats van ‘used’ goederen. Het politiedossier bevat ter ondersteuning van deze lijst een aantal andere lijsten, waarop meer specificaties van de aangekochte goederen staan vermeld (bijlage 6 van het politiedossier, p. 51-54), onderverdeeld in kolommen met de aanduiding ‘reg datum’, ‘gek van’, merk’ en ‘aank prijs’, die het hof achtereenvolgens verstaat als ‘registratiedatum’ (inclusief tijdstip), ‘gekocht van’, ‘merk’ en ‘aankoopprijs’. Het gaat hier steeds om goederen die volgens het registratiesysteem van dezelfde koper, een zekere ‘[betrokkene]’, zijn aangekocht. Het hof stelt vast dat de goederen op deze andere lijsten alle vermeld worden op de eerstgenoemde lijst, behoudens een viertal messen die op 14 juni 2016 en 8 november 2016 van deze [betrokkene] zijn aangekocht. Ook de op de lijsten vermelde aankoopprijzen komen overeen. De aankoopbedragen van de messen zijn derhalve niet begrepen in het totaalbedrag van € 5.420,-. Het politiedossier bevat daarnaast een aantal inkoopfacturen in de periode van 4 juni 2018 tot en met 6 juli 2018. Hierop staan onder meer vermeld de naam van de aankoper, de naam van de verkoper, de datum van de aankoop, het goed dat of de goederen die worden aangekocht en de inkoopprijs (bijlage 7 van het politiedossier, p. 57-65). Het hof stelt na vergelijking van de hier bedoelde lijsten met de eerder genoemde overzichten van bijlage 6 vast, dat de goederen vermeld op de inkoopfacturen van 19 juni 2018 en 21 juni 2018 op de eerdergenoemde lijsten ontbreken. Mogelijk zijn deze inkoopfacturen niet in het registratiesysteem ingevoerd. Ook ontbreekt van de inkoopfactuur van 15 juni 2018 het goed met registratienummer 20724, en van de inkoopfactuur van 20 juni 2018 het goed met registratienummer 20771, in beide gevallen een nieuwe Makita TM30D Multitool op accu. Op alle inkoopfacturen wordt als verkoper vermeld [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1974, zijnde de betrokkene. Het hof heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de inkoopfacturen, ook al ontbreekt daarop de handtekening van de verkoper en die van de inkoper. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de betrokkene bij arrest van het hof van heden is veroordeeld voor de diefstal van een aantal van de ingekochte goederen die op de lijsten worden vermeld. Anders dan door de verdediging is aangevoerd ziet het hof geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de aan de ontnemingsvordering ten grondslag gelegde lijst met goederen. Voor zover die lijst niet compleet is, strekt dat bovendien niet ten nadele van de betrokkene. Het bedrag van € 5.420,- als het totaal van de aan de betrokkene betaalde bedragen is bovendien de correcte optelsom van alle afzonderlijk vermelde inkoopbedragen. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat, indien de aan de ontnemingsvordering ten grondslag gelegde lijst met goederen als juist wordt gezien, niet kan worden vastgesteld dat voor al die goederen voldoende aanwijzingen bestaan dat die van misdrijf afkomstig zijn, en betrokkene derhalve daaruit wederrechtelijk voordeel heeft behaald. Het hof is, met de advocaat-generaal, van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de aangekochte goederen van misdrijf afkomstig zijn. Uit het opkoopregister van “Used products” blijkt dat in de periode van 14 juni 2016 tot en met 6 juli 2018 veelvuldig dezelfde soorten goederen zijn aangeboden, waarbij deze – nagenoeg – alle de vermelding hebben verkregen van “NIEUWE”, “NIEUW IN DOOS” of “GLOEDNIEUWE”. Tevens zijn de veelvuldig voorkomende goederen op de lijst gelijkend aan de gestolen goederen waarvoor verdachte bij onderliggend strafarrest is veroordeeld. Verder heeft betrokkene geen aannemelijke verklaring afgelegd over de herkomst van de door hem aan “Used products” verkochte goederen. Het hof verwerpt zodoende het verweer van de verdediging en is, met de politierechter, van oordeel dat er voldoende aanwijzingen bestaan dat de door betrokkene aangeboden, en door “Used products” ingekochte, goederen van misdrijf afkomstig zijn. Betrokkene heeft derhalve uit de verkoop van de van misdrijf afkomstige goederen wederrechtelijk voordeel behaald. Gelet op al het vorenstaande, zal het hof de uitspraak van de rechtbank bevestigen.”

2.4.1 Het cassatiemiddel bevat in de eerste plaats de klacht dat het hof niet heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel, voor zover dat niet is verkregen uit de bewezenverklaarde feiten, is verkregen door middel van of uit de baten van “soortgelijke” feiten.

2.4.2 Artikel 36e leden 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) luidde tot 1 juli 2011: “1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. 2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde strafbare feit of soortgelijke feiten of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.” Na inwerkingtreding op 1 juli 2011 van de Wet van 31 maart 2011, Stb. 2011, 171 (Wet verruiming mogelijkheden voordeelontneming) luidt artikel 36e leden 1 en 2 Sr: “1. Op vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. 2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.”

2.4.3 Voor de beantwoording van de vraag of artikel 36e leden 1 en 2 Sr van toepassing is zoals dat luidt sinds 1 juli 2011, is beslissend of het bewezenverklaarde feit is begaan op of na 1 juli 2011. In aanmerking genomen dat in deze zaak de bewezenverklaarde feiten zijn begaan na 1 juli 2011, is artikel 36e leden 1 en 2 Sr van toepassing zoals dat luidt sinds 1 juli 2011 en mag de opgelegde ontnemingsmaatregel mede betrekking hebben op “andere” strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Dat brengt in deze zaak met zich dat ook als zou moeten worden aangenomen dat de door het hof bij de oplegging van de ontnemingsmaatregel in aanmerking genomen feiten niet als “soortgelijk” aan de bewezenverklaarde feiten kunnen worden aangemerkt, het hof die feiten als “andere” strafbare feiten bij die oplegging heeft mogen betrekken. De klacht faalt daarom.

2.5.1 Het cassatiemiddel klaagt verder dat het hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft miskend dat de omstandigheid dat goederen voorwerp zijn van (eenvoudig) witwassen, niet meebrengt dat zij daardoor wederrechtelijk verkregen voordeel betreffen.

2.5.2 De betrokkene is in de met deze ontnemingsprocedure samenhangende strafzaak veroordeeld voor diefstal van vijf boormachines, twee accu’s en een acculader in de periode van 2 juni 2018 tot en met 6 juli 2018 en voor het eenvoudig witwassen van dezelfde voorwerpen. Uit de vaststellingen van het hof in de ontnemingszaak blijkt dat de betrokkene in de periode van 14 juni 2016 tot en met 6 juli 2018 veelvuldig dezelfde soort goederen heeft verkocht aan de winkel “Used Products” voor een totaalbedrag van € 5.420. Nagenoeg al deze goederen hebben de vermelding gekregen van “nieuwe”, “nieuw in doos” of “gloednieuwe” en lijken op de goederen waarop de in de strafzaak bewezenverklaarde feiten betrekking hebben. Verder heeft het hof overwogen dat de betrokkene geen aannemelijke verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de door hem aan “Used Products” verkochte goederen.

2.5.3 Op grond hiervan heeft het hof – niet onbegrijpelijk – geoordeeld dat de betrokkene niet alleen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen uit de bewezenverklaarde feiten, waaronder de diefstal van voorwerpen die nadien door hem zijn verkocht aan “Used Products”, maar ook uit andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan. Uit de vaststellingen van het hof volgt dat de andere strafbare feiten waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de betrokkene zijn begaan, betrekking hebben op eigen misdrijven van de betrokkene die hebben geleid tot de verkrijging van de voorwerpen die hij vervolgens aan “Used Products” heeft verkocht. Het hof heeft dus, anders dan het cassatiemiddel tot uitgangspunt neemt, niet geoordeeld dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van eenvoudig witwassen. De klacht faalt dan ook.

2.6 De Hoge Raad heeft ook de verder in het cassatiemiddel aangevoerde klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat ook deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.

Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2021.