ECLI:NL:HR:2020:1591 - Geen uitbreiding cassatiegronden artikel 80 RO voor schending van Unierecht - 8 oktober 2020
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Essentie
De Hoge Raad oordeelt dat de beperkte cassatiegronden van artikel 80 lid 1 RO voor kantonzaken waartegen geen hoger beroep openstaat, niet worden uitgebreid. Een gestelde schending van Unierecht vormt geen zelfstandige, nieuwe cassatiegrond naast de bestaande gronden zoals vormverzuim en onbevoegdheid.
Arrest inhoud
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 19/03488
Datum 9 oktober 2020
BESCHIKKING
In de zaak van
RYANAIR DAC,gevestigd te Swords, Dublin, Ierland,
VERZOEKSTER tot cassatie,
hierna: Ryanair,
advocaat: M.E. Bruning,
tegen
VERWEERDERS in cassatie,
hierna: de passagiers,
niet verschenen.
Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar de beschikking in de zaak 7406104 van de rechtbank Oost-Brabant van 23 mei 2019.
Ryanair heeft tegen de beschikking van de rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit. De passagiers hebben geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van Ryanair heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten en feiten
2.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. (i) De passagiers hebben een vlucht geboekt voor 26 juli 2018 van Faro, Portugal, naar Eindhoven, Nederland. (ii) Ryanair heeft de vlucht geannuleerd.
2.2 In dit geding verzoeken de passagiers op grond van de Verordening (EG) 261/2004 (hierna: de Verordening)
2.3 De kantonrechter heeft het verzoek toegewezen.
3 Beoordeling van het middel
3.1.1 Het middel komt met rechts- en motiveringsklachten op tegen de hiervoor in 2.3 weergegeven oordelen van de kantonrechter. Onderdeel 1 bepleit een uitbreiding van de in art. 80 lid 1 RO genoemde gronden van cassatie tot klachten over schending van het Unierecht of over het nalaten van de kantonrechter om aan het HvJEU een voor de beslissing van het geding relevante vraag te stellen over het Unierecht overeenkomstig art. 267, voorlaatste volzin, Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU).
3.1.2 Uit art. 332 lid 1 Rv volgt dat partijen van een in eerste aanleg gewezen vonnis niet in hoger beroep kunnen komen als de vordering waarover de rechter in eerste aanleg had te beslissen, niet meer beloopt dan € 1.750,--. Die bepaling is van overeenkomstige toepassing op deze verzoekschriftprocedure op de voet van de Verordening Europese procedure voor geringe vorderingen
3.1.3 Art. 80 lid 1 RO bepaalt dat tegen een vonnis of een beschikking van een kantonrechter in een burgerlijke zaak waartegen geen hoger beroep kan of kon worden ingesteld, een partij slechts beroep in cassatie kan instellen wegens: (a) het niet inhouden van de gronden waarop het vonnis of de beschikking berust; (b) het niet in het openbaar gedaan zijn van het vonnis of, voor zover rechtens vereist, de beschikking; (c) onbevoegdheid; of (d) overschrijding van rechtsmacht. De mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen tegen een niet voor hoger beroep vatbare uitspraak van de kantonrechter is daarmee beperkt tot gevallen van vormverzuim, waartoe ook motiveringsklachten behoren (art. 80 lid 1, onder a, RO), en bevoegdheidsoverschrijdingen.
De Hoge Raad heeft de in art. 80 lid 1 RO opgenomen gronden in zoverre uitgebreid dat als grond voor cassatie ook is aanvaard dat een zo fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van de zaak niet kan worden gesproken.
3.1.4 Er bestaat geen aanleiding de in art. 80 lid 1 RO genoemde gronden van cassatie uit te breiden zoals door het middel voorgestaan. Het Unierecht vormt immers onderdeel van de Nederlandse rechtsorde en neemt voor de toepassing van art. 80 lid 1 RO geen uitzonderingspositie in.
3.1.5 Op het voorgaande stuiten de rechtsklachten van het middel af.
3.2 De overige klachten van het middel kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie art. 81 lid 1 RO).
4 Beslissing
De Hoge Raad:
-
verwerpt het beroep;
-
veroordeelt Ryanair in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de passagiers begroot op nihil.
Deze beschikking is gegeven door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter en de raadsheren M.J. Kroeze, C.H. Sieburgh, H.M. Wattendorff en F.J.P. Lock, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer C.H. Sieburgh op 9 oktober 2020.
Verordening (EG) Nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 295/91, PbEU 2004, L 46/1.
Rechtbank Oost-Brabant 23 mei 2019, ECLI:NL:RBOBR:2019:7770.
Verordening (EG) nr. 861/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 tot vaststelling van een Europese procedure voor geringe vorderingen, PbEU 2007, L 199/1, zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/2421 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2015, PbEU 2015, L 341/1.
HR 16 maart 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ1490, rov. 3.7.2.